434
DONDERDAG 1 OCTOBER 1914.
jaar b.v. in November. Wanneer wij nu in den zomer al zesmaal
gespuid hebben, dan houden wij voor het najaar geen geld
meer over, tenzij wij nog meer geld aan spuien willen be
steden. Want spuien is duur en wanneer de heer Reimerin-
ger zegt, dat wij in zake spuiing wel wat lichtvaardig han
delen, dan antwoord ik daarop, dat hij ons vrij lichtvaardig
beschuldigt. De vraag of er al of niet zal gespuid worden, is
bij ons telkens een punt van ernstige overweging. Dat wij er op
hebben gewezen, dat op 10 September Rijnland niet heeft willen
spuien, is niet om Rijnland van onwil te beschuldigen. Wij
hadden toen afgesproken, dat de spuiing den volgenden dag
zou gebeuren. Toen ik den volgenden morgen opstond en het
water zag, dat lustig stroomde, dacht ikwat wordt er hard
gespuid,°maar op het Stadhuis komende hoorde ik, dat er
om de een of andere reden niet werd gespuid. De zuivering
van het water had dus gansch natuurlijke oorzaken. Dat zijn
van die verrassingen, die men niet kan voorzien.
Wanneer Rijnland niet aan ons verzoek om te spuien wil
voldoen, dan heeft het natuurlijk daarvoor zijn bijzondere
gewichtige redenen, waterstaatkundige redenen, anders is het
altijd welwillend genoeg om ons te helpendoch wij kunnen
niet altijd, wanneer het begint te ruiken, dadelijk kunstmatig
gaan spuien, dan zou dit veel meer worden dan zesmaal per
jaar en waar gaan wij dan heen?
De heer Hoogenboom. Ik zou gaarne even willen antwoorden
op de vraag door den heer Reimeringer gedaan, hoeveel maal
het is voorgekomen, dat door Rijnland geen gevolg kon worden
gegeven aan een verzoek van Leiden om te Katwijk te malen.
Zoover ik weet, is dit slechts éénmaal geschied in 1910, wegens
een toen tegelijkertijd plaats hebbend onderzoek der stoom
ketels te Katwijk door het Stoomwezen. In 1911, 1912 en
1913 is steeds aan het verzoek om te doen malen kunnen
worden voldaan. In 1914 is er ééns aan een dergelijk verzoek
niet kunnen worden voldaan o. a. om redenen van militaire
inundatiën, en wegens de droogte, maar twee dagen later
waren de weersomstandigheden zoodanig veranderd, dat te
Katwijk voor Rijnland zelf werd gemalen, dus zonder bezwaar
voor de gemeentekas. Wat de jaren 1907, 1908 en 1909 aan
gaat, daaromtrent kan ik het niet zeker zeggen; ik geloof
echter dat het maar een hoogst enkele maal is voorgekomen,
dat Rijnland in die jaren, waarin zes en vijfmaal per jaar
voor Leiden werd gemalen, een verzoek om bemaling van de
hand heeft moeten wijzen.
Wat het effect van de bemaling te Katwijk op de Leidsche
grachten aangaat, het staat onomstootelijk vast, dat die bema
ling dadelijk nuttig werkt. Ik herinner hierbij aan het rapport
in 1908 uitgebracht door Dr. J. J. van Eek, waarin werd
geconstateerd, dat bij bemaling te Katwijk de watertoestand
in Leiden dadelijk verbetert. Die verbetering is echter niet
blijvend. Men ruimt met die bemalingen uit den aard der
zaak niet de op den bodem bezonken, vuile en rottende stoffen
op; men ververscht alleen het vervuilde water. Binnen vrij
korten tijd is het water dan ook weder vervuild. Er zijn
bovendien nog vele factoren, die kunnen medewerken om
stank op te wekken, zooals bijv. de weersgesteldheid. Nu moge
het waar zijn, dat de stank soms ook vanzelf weer verdwijnt,
wat bijv. wel voorkomt, indien zich door harden wind sterke
opwaaiing en daardoor groote waterverplaatsingeu in Rijn
lands boezem voordoen, maar ik meen toch wel dat er in de
laatste jaren te weinig voor Leiden wordt gemalen, en dat de
meermalen voorgekomen stank der grachien door bemaling
had kunnen worden verbeterd. Ik geloof niet, dat men zoo
zuinig behoeft te zijn met het laten malen in het voorjaar
en in den zomer, uit vrees, dat dit in October of November
dan uit gebrek aan geld niet meer zal kunnen plaats hebben,
want het uitgetrokken bedrag laat toe daarvoor een keer of
zes, zeven te malen. Mijn indruk is: dat de gemeente nu wel
wat heel zuinig omspringt met die bemalingen en dat men
het ter vermindering van de voorgekomen stank der grach
ten gerust een enkele keer meer kan doen dan in de laatste
jaren geschiedde.
De Voorzitter. Volgens den heer Hoogenboom zou het
slechts éénmaal voorgekomen zijn, dat Rijnland afwijzend had
beschikt op het verzoek om te spuien, maar ondershands is
een dergelijk verzoek meermalen gedaan en ook geweigerd.
De heer Hoogenboom. Ik heb geput uit de jaarverslagen.
De Voorzitter. Dat zijn de officieele cijfers.
De heer Hoogenboom. Maar dat zijn dan toch ook de juiste
cijfers. Het kan wel zijn, dat er wel eens vooraf een voorloo-
pig informatie is ingewonnen of er gemalen kon worden en
dat dan geantwoord isstel het nog eens een paar dagen uit.
Maar wanneer er bepaalde verzoeken bij Rijnland zijn inge
komen, is daaraan steeds voldaan, met uitzondering van dat
ééne geval.
De Voorzitter. De officieele cijfers doen er niets toe. Wan
neer wij ondershands gaan vragenzou er gespuid kunnen
worden, en men antwoordtdoe het liever niet, tengevolge waar
van wij dan geen schriftelijke aanvrage doen, dan is het toch
precies hetzelfde, alsof wij een brief geschreven hadden en wij ten
antwoord hadden gekregen, dat het niet kon. En zoo is het
meermalen gegaan/Overigens twijfel ik er geen oogenblik aan,
dat Rijnland aan een verzoek zal voldoen, wanneer het maar
eenigszins kan; ik maak dan ook geen verwijt aan Rijnland.
De heer Hoogenboom. Die gevallen zullen dan toch uiterst
zeldzaam zijn geweest; ik herinner mij ze tenminste niet.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het prae-
advies besloten.
VII. Verzoek van P. B. V. Quartero e. a, om over te gaan
tot het maken van een trapbrug over den overweg der Holl.
IJz. Spoorweg-Maatschappij aan den Rijnsburgerweg.
(Zie Ing. St. No. 211.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik heb het woord
gevraagd om in de eerste plaats Burgemeester en Wethouders
dank te betuigen, dat zij aan het verzoek van de bewoners
van den Rijnsburgerweg zoo bijzonder de aandacht hebben
gewijd, en in de tweede plaats om Burgemeester en Wethou
ders een woord van hulde te brengen voor de oplossing, die
zij aan de hand hebben gedaan, een oplossing die ook mij
veel beter toeschijnt, dan die welke gevraagd werd door de
bewoners van den Rijnsburgerweg. Wanneer wij een tunnel
voor voetgangers en wielrijders krijgen onder den spoorweg,
dan geloof ik, dat wij daarmede heel wat beter geholpen
zullen zijn dan met een trapbrug. Ook mij scheen nu juist
het aanbrengen van een brug niet de meest ideale oplossing,
maar ik heb medegewerkt aan de indiening van het daartoe
strekkende verzoek, omdat ik voelde, dat er iets moest gebeuren.
Naast dat woord van hulde en dank, toch ook echter nog een
woord van bezorgdheid. Ik ben nl. bang, dat door de plannen
van de Hollandsche Spoorweg-Maatschappij, die nog geen vasten
vorm hebben aangenomen, deze zaak eenigszins op de lange
baan zal worden geschoven, ik weet niet in hoeverre deze
vrees gegrond is en misschien kunt U mij geruststellen. Hoe
het zij, het komt mij werkelijk voor, dat het dringend noodig
is, dat zoo spoedig mogelijk aan den rechtmatigen weusch
van de bewoners van den Rijnsburgerweg wordt voldaan. Wij
hebben nu een vrij lange periode achter ons, waarin er
weinig treinen liepen, zoodat wij, konden wij al niet gemak
kelijk buiten Leiden gaan, toch geregeld over den overweg
in en uit de stad konden komen, maar sedert eenige dagen
is het verkeer per spoor met andere plaatsen weder uitgebreid,
doch daardoor ook weder het verkeer met de eigen stad zeer
bemoeilijkt. Gisteren heb ik het nog bijgewoond, dat de boomen
langs den spoorweg gedurende langen tijd moesten dichtblijven,
omdat er een lange trein voorstond, die niet verkoos vooruit
te gaan. En toen de boomen eindelijk opgingen was het een
onrustwekkend gezicht. Tram, rijwielen, rijtuigen, voetgangers
alles stortte zich tegelijk over dien overweg, het was een
wonder, dat er geen ongeluk gebeurde en een agent was er
tot mijn leedwezen niet te ontdekken. En daarom zou ik ernstig
aan Burgemeester en Wethouders willen verzoeken om in
deze grooten spoed te betrachten en om alles te doen, teneinde
zoo spoedig mogelijk een verkeersweg te krijgen, die aan
rechtmatige eischen voldoet.
De heer Fischer. In de eerste plaats moet ik opmerken,
dat Burgemeester en Wethouders uit de correspondentie met
de Hollandsche Spoorwegmaatschappij niet den indruk hebben
verkregen, dat die Maatschappij de zaak op de lange baan
wil schuiven. Dit maakte ik o.a. hieruit op, dat onlangs een
verzoek is ingekomen tot een kleine verbouwing in de buurt,
in verband met een duiker, die gelegd moest worden, waaruit
bleek, dat hierbij met eene verbreeding van het emplacement
rekening moest worden gehouden; hieruit blijkt dus wel, dat
de Maatschappij niet van plan is lang met deze verbetering
te wachten.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Nog ééne vraag. Is
het bepaald noodzakelijk, dat de uitvoering van het plan tot
bet maken van een tunnel voor voetgangers en wielrijders
wordt vastgekoppeld aan die van het plan voor een tunnel,
die meer speciaal voor spoorwegdoeleinden is bestemd? Aan
gezien de Rijnsburgerweg zoover buiten het centrum van het
eigenlijke stationsterrein ligt, zou het m.i. zeer goed mogelijk
zijn, beide plannen buiten verband met elkaar te beschouwen
en tot uitvoering te brengen.
De Voorzitter. Het emplacement wordt veranderd en ver
breed, en tegelijkertijd wordt dan een tunnel gemaakt ter