128 DINSDAG 1 SEPTEMBER 1914. er verband bestaat tusschen het ingebreke blijven van betalen en wantrouwen in de kassen. Het is iets anders als op de nu voorgestelde wijze de kas gesteund wordt. En met het oog op de bijzondere omstandigheden waarin wij verkeeren, sluit ik mij volkomen aan bij hetgeen de heer van Tol in dit opzicht gezegd heeft. De gevolgen van de mobilisatie maken een voorziening op bijzondere wijze noodzakelijk. De heer Briët. M. d. V. Ik wil erkennen, dat ik in mijne berekening te optimistisch ben geweest en mij heb vergist door te zeggen, dat met 200% bijslag de werkloozenkassen de uitkeering 2 maal zoolang kunnen volhouden als anders het geval zou zijn. Dit moet wezen IV2 maal zoolang. Ik dank den heer van der Pot, dat hij mij heeft gecorrigeerd. Het standpunt van het Bestuur van het Gemeentelijk Werk- ioozenfonds heeft de heer van der Pot niet goed begrepen. Hij moet wel bedenken, dat wij gebonden waren aan de ver ordening. Het was voor ons eene moeilijke kwestie. Nu wordt van ons iets gevraagd, dat buiten de verordening staat. Het Werkloozenfonds is bestemd om verzekering tegen werkloos heid aan te moedigen. Er moet verband bestaan tusschen bijslag en uitkeering. Hoe hoog de bijslag moet zijn, moet geregeld worden naar de omstandigheden, maar verband tus schen bijslag en uitkeering moet niet uit het oog worden verloren. Het heele stelsel zou uit het verband worden gerukt en de heele verordening op zij gezet worden, wanneer moest worden toegegeven aan den drang, die werd uitgeoefend door den Leidschen Bestuurdersbond en de S. D. A. P. Met de verordening in de hand hebben wij gemeend dit middel te moeten aangrijpen om zooveel mogelijk aan de werkloozen kassen te gemoet te komen. Dat er een tijd zou komen, dat de werkloozenkassen uitgeput zouden zijnis zeer waar schijnlijk, maar evenzeer het geval met alle andere, kassen in deze buitengewone tijden. En in zulke buitengewone om standigheden zou door de gemeente moeten worden voorzien Wanneer dat geëischt wordt van de gemeente, dan geloof ik, dat de bijslag zeer hoog zou moeten zijn. Wanneer de geheele uitkeering, zonder te letten op het verband tusschen bijslag en uitkeering, betaald wordt door de gemeente en het Rijk ieder voor de helft, dan heeft men hier beslist niet meer te maken met werkloozenverzekering, maar met staatsonderstand. Wat voor naam men er ook aan geven wil om de waarheid te verbloemen, en om het voor de kassen mooi te doen schijnen, het is staatsonderstand. wanneer er geen verband meer is tusschen bijslag en' uitkeering. Het spijt mij, maar ik vind het eene bijzondere bevoordeeling van eene zekere categorie van menschen, en het is de vraag, of die bevoorrechting wel gerechtvaardigd is door het feit, dat deze menschen hebben bijgedragen aan een werkloozenfonds. Ik heb geen stelsel kunnen vinden, om aan menschen, die door te sparen op de Spaarbank ook gezorgd hebben voor de toekomst, al is het dus op eene andere wijze dan door middel van een werkloozenkas, ook bijslag te verschaffen. Daarom heb ik er van af moeten zien om een voorstel in te dienen. Wat nu betreft de nationale bonden, waarover de heer van Tol heeft gesproken, wil ik opmerken, dat volgens het ont werp van den Minister, ook de nationale bonden bijslag zullen ontvangen. En ter geruststelling van den heer Fokker wil ik hem meedeelen, dat op de vergadering van de vereeniging van werkloozenfondsen, die verleden Zaterdag te Amsterdam is gehouden, het Bestuur van het Werkloozenfonds te Am sterdam zich bereid heeft verklaard de kassen dier natio nale bonden te controleeren, daar de meeste bonden in Amsterdam gevestigd zijn. Wat dus de controle op de kassen dier vereenigingen betreft, kan de heer Fokker volkomen gerust zijn. De Voorzitter. Ik zou willen opmerken, dat het hier alleen gaat over het voorstel van Burgemeester en Wethou ders en dat we hier niet zijn in een debating society ter bespreking van systemen. Tot mijne verbazing heb ik maar weinig over het voorstel zelf gehoord. Er is wel hulde gebracht aan den Minister, maar ik zou nu heel gaarne wil len vernemen, of de heeren het voorstel goed vinden, zooals dat voor hen ligt in a, b, c en d. Wij zijn hier niet om ons te gaan verdiepen in dogmatische beschouwingen. De heer van der Pot. Ik heb uitsluitend gesproken over het beginsel van het voorstel, en ik meen dat dit belangrijk genoeg is om er een kwartiertje over vol te praten. De Voorzitter. Dat is hier de quaestie niet. U hebt eigen lijk Uw afkeuring er over uitgesproken, dat wij in het praead- vies nog niet genoeg verrukt zijn over het voorstel van de Regeering. De heer van der Pot. Ik heb gemeend te moeten wijzen op het verschil in beginsel en gezegd, dat Burgemeester en Wethouders er voor zijn wegens de belangrijke Rijkssubsidie, terwijl er andere argumenten zijn, die er in mijn oog nog veel meer voor- pleiten, maar als dat niet belangrijk is.... De Voorzitter. Daarom gaat het hier niet; het gaat niet om de motieven, maar om het concrete voorstel, dat wij U gedaan hebben. De beer van der Pot. Ik zou in elk geval nog even om een misverstand te voorkomen, willen opmerken, dat ik vol strekt niet daareven ervoor gepleit heb, dat de vorige maal maar klakkeloos het verzoek van adressanten had moeten worden ingewilligd. Dat is niet het geval. Ik heb alleen tegen over elkaar gesteld het voorstel dat toen door Burgemeester en Wethouders op instigatie van het Fondsbestuur gedaan is en dit nieuwe voorstel en uiteengezet, waarom dit laatste ver boven het eerste te verkiezen is. Ik wil ook nog even terugkomen op hetgeen de heer Pera in het midden heeft gebracht. Die zeide, dat het vertrouwen van de arbeiders in de kassen niet zou worden geschokt, omdat zij verstandig genoeg zijn om te begrijpen, dat er niet meer uit komen kan dan er in is. Maar ik bedoelde niet, en dat bedoelen adressanten natuurlijk ook niet, dat het vertrouwen in de behoorlijke administratie zou lijden, omdat niet het verwachte voordeel genoten wordt. Ik bedoel natuurlijk het vertrouwen in de juistheid van het beginsel, dat men beginnen moet er iets voor over te hebben om zichzelf te helpen en dan pas aanspraak kan maken op steun van overheidswege. Dat beginsel, dat ten grondslag ligt aan het stelsel, dat ook ons Gemeentelijk Fonds beheerscht, acht ik hoogst ernstig in gevaar gebracht door deze crisis, maar ik geloof, dat dit gevaar belangrijk is ondervangen door dezen maatregel van Minister Treub. Ik geloof ook, dat het stelsel van het Gemeentelijk Werkloozenfonds uitnemend is, maar het is alleen berekend voor normale verhoudingen en het had nooit gebaseerd kunnen zijn op abnormale tijden, zooals wij nu beleven. Dat uitsluitend door den eerst voor gestelden maatregel te nemen, door het Gemeentelijk Werk loozenfonds hieraan het hoofd had kunnen geboden worden, is een illusie. De heer Fokker. Ik heb zoo volledig mogelijk gesproken over het voorstel van Burgemeester en Wethouders, n.l. om het voorstel van den Minister, afgedrukt in het schrijven, dat voor ons ligt, te aanvaarden. De Voorzitter. Ik heb U niet bedoeld. U hebt U aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders gehouden en de heer Briët heeft U geantwoord. Het staat echter duidelijk in de stukken, waar het om gaat; dit is slechts het schema. Wij willen nu, dat de heeren het door den Minister voorgestelde plan tot invoering van een noodmaatregel, aanvaarden. Natuurlijk zijn er daarna nog vele detailpunten te regelen, doch die betreffen hoofd zakelijk de uitvoering, en zouden, naar mijne meening, beter kunnen overgelaten worden aan het Fondsbestuur. Wanneer de Raad het voorstel aanneemt, zullen Burgemeester en Wet houders dit aan den Minister meedeelen en hem vragen, wan neer de noodmaatregel ingaat en hoe de afrekening met het Rijk is gedacht. Maar thans doet zich alleen de vraag voor, of wij op het voorgestelde plan willen ingaan. Hadden Burge meester en Wethouders geweten, dat er zooveel over gespro ken zou zijn geworden, dan zouden zij misschien beter ge daan hebben het praeadvies te bekorten. Men moet niet vergeten, dat de zaak zoo eenvoudig niet is. Laatstleden Donderdag is het aanvankelijk U gedane voorstel te dezer zake aangehouden. Dit stond in verband met de ontvangst van den brief van den Minister. Wij hebben toen om inlich tingen gevraagd aan het Fondsbestuur. Dit heeft intusschen geraadpleegd met besturen van andere werkloozenfondsen. Slechts door middel van eene extra-uitgifte van de Ingeko men Stukken hebben de heeren het nieuwe praeadvies met de bijlagen tijdig kunnen krijgen. Wij hebben hier dus slechts kunnen geven een schets, waarin wordt aangegeven, dat wij handelen zullen in den geest van het voorstel van den Minis ter. De Raad kan zich nooit erg in de vingers snijden, wanneer hij dit voorstel aanneemt. Door den korten tijd, dien wij hadden voor voorbereiding, kon het niet anders, of het voorstel moest gesteld worden in groote trekken. Er is geen verschil tusschen het voorstel van den Minister en dat van Burgemeester en Wethouders. Wij hebbqn ons niet be geven in details, dat is het werk van het Bestuur van het Werkloozenfonds. Ik heb met genoegen gehoord, hetgeen de heer van der Pot heeft gezegd. Hij heeft evenwel niet behan deld het voorstel, maar de motieven. Maar in één opzicht is het onjuist, wat hij heeft gezegd. Hij zegt, dat men de werk loozen verzekering der vak vereenigingen moet handhaven. Maar hoe kan dat, als bij een voorloopig nog niet eens krachtigen stoot die verzekering er feitelijk niet meer is en de uitkee- ringen alleen door Rijk en gemeente worden bekostigd?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 6