120 DONDERDAG 27 AUGUSTUS 1914. stellen, wat ik ook mede heb goedgekeurd, omdat het niet strikt noodig is, en waar de Regeering reeds een crediet van 8000 voor het restaureeren van het gebouw der Eerste Kamer weer terugneemt, daar mag men zeker ook wel ver wachten, dat particulieren dit zullen doen. En dan zal de werkloosheid in de bouwvakken moeten toenemen, dan komt er zeker gebrek aan werk. Dat is eene wiskundige zekerheid. Wij kunnen haast ver onderstellen, dat wanneer de toestand geruimen tijd zoo blijft, en daar is alle reden voor dat er zeer groote werk loosheid zal komen, vooral in onze gemeente. Als die komt, zegt de heer Fischer, zullen wij wel zien. Het is echter altijd wijs, om als goede Hollanders tegen te voorziene nooden intijds maatregelen te nemen en daarom heb ik deze vragen nu reeds gesteld. En ik had gedacht, dat althans het ophoo- gen van het terrein bestemd voor het volkspark, niet iets is, dat zoo'n ontzaglijke voorbereiding eischt. Ik heb indertijd geïnformeerd, of het terrein aan de Decimastraat niet voor iets anders kon worden bestemd, maar toen werd onmid dellijk door Burgemeester en Wethouders gezegd, dat het zou blijven bestemd voor den aanleg van het park en dat dit weldra zou gebeuren. Toen de Raadsleden vroegen: is het wel de tijd daarvoor? hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat ons weldra voorstellen zouden bereiken. Daaraan dacht ik toen ik mijn vragen stelde. Ik zal niet verder ingaan op de demping van het Levendaal, maar er komen misschien zulke moeilijke omstandigheden, dat men ook dat werk moet aanpakken om voor allen die het vragen, werk te verschaffen. Wat betreft mijn vraag, betreffende den bouw van werk manswoningen, geloof ik wel, dat men ook dit werk onder handen zou kunnen nemen, zonder al te groote bezwaren. De heer A. Muloer. M. d. V. Wij zullen het zeker allen toejuichen wanneer er middelen kunnen beraamd worden om in dezen tijd zooveel mogelijk werk te verschaffen, maar men moet hier niet overdrijven. Bij Uw openingsspeech, M. d. V., hebt U al eenigszins te kennen gegeven, dat hoogst waar schijnlijk het percentage van de belasting het volgende jaar hooger zal zijn dan dit jaar. Wanneer wij nu overgaan tot werkverschaffing op groote schaal, in den vorm van groote werken, dan weten wij wel vooruit, dat het zeer veel geld zal kosten, en dit zal er natuurlijk weer toe leiden, dat het percentage van de belasting ook al weder zal moeten worden verhoogd. En nu kunnen wij er zeker wel op rekenen, dat het volgende jaar de draagkracht van de burgerij eer minder dan meer zal zijri dan thans. Daar moeten wij toch ernstig rekening mede houden. De heer Zwiers. M. d. V. Ik ben in de gelegenheid enkele cijfers te gevenwaarin de heer Sijtsma bijzonder belang blijkt te stellen, en waaruit hij misschien eenige inlichting kan putten. Ik kan dan rnededeelen dat het totaal aantal, sedert 1 Augustus ingeschreven werkloozen bij de Arbeids beurs, 1100 bedraagt. De Voorzitter. Vandaag is het 922. De heer Zwiers. Daarvan zijn enkelen uit de buitenge meente, die dus niet behooren tot de inwoners van Leiden, want de Arbeidsbeurs staat ook open voor hen die in andere gemeenten wonen. Maar voor een groot deel zijn het menschen, die vroeger dan eens hier, dan eens daar een karweitje hadden, zich toen nooit lieten inschrijven, maar nu door de pogingen van de Arbeidsbeurs om de menschen aan werk te helpen, naar die beurs gaan, waardoor de toevloed van die menschen dezer dagen zooveel te grooter wordt. Voor een ander deel zijn het ook menschen, die nog voor 2 of 3 dagen op een fabriek werk hebben, maar trachten werk te krijgen voor de geheele week. Dat getal schat ik op ongeveer 250. Met dit al blijft zeker de groote werkloosheid te be treuren. Er worden dan ook maatregelen beraamd om aan die werkloosheid, ook zonder bedeeling, zooveel doenlijk een einde te maken. Uit het algemeene steuncomité is een nieuw comité gevormd, dat op het oogenblik pogingen aanwendt tot het verschaffen van werk met de gelden door de burgerij gegeven; men tracht wegen te vinden om vooral de werk loozen met groote gezinnen aan werk en brood te helpen. In de tweede plaats moet ik toch tegen overdrijving waar schuwen. Wij weten, dat de Arbeidsbeurs niet altijd een volkomen exact beeld geeft van de werkloosheid, maar wel wat betreft de werkloosheid van hen die aangesloten zijn bij het gemeentelijk werkloozenfonds. Door het besluit van den Gemeenteraad, dat deze zich allen dagelijks aan moeten melden bij de Arbeidsbeurs, is de beurs in staat om ten aanzien daarvan een juist beeld te geven. En nu kan ik dit rnede deelen dat in de wintermaanden bet getal dat zich dage lijks liet inschrijven, van die kategorie tot tusschen de 180 en 190 was gestegen, terwijl er gisteren nog slechts 25 werden ingeschreven. Ik weet wel, dat het aantal steeds stijgende is, want wat is het geval? De meeste ingeschrevenen van die kategorie behooren tot de bouwvakken en moeten dus gerekend worden tot de skilled labourers. Nu zullen de onder handen zijnde bouwwerken wel worden afgebouwd. Waar de bouw van een huis eenmaal is begonnen zal men het werk wel afmaken. Waar alleen de fondamenten gelegd waren wordt het werk echter soms reeds stop gezet, en ik vrees, dat nieuwe bouwwerken in 't geheel niet zullen worden ondernomen en dat derhalve geleidelijk het aantal werkloozen in de bouwvakken zal stijgen. Naarmate het seizoen vordert, zal dus ongetwijfeld de vraag naar werk en brood toenemen. Maar ik acht het niet vrij van overdrijving, om nu reeds den toestand hier als bepaald verontrustend te kenschetsen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch nog eene enkele opmerking te maken. In de eerste plaats naar aanleiding van hetgeen de heer Mulder heeft gezegd. Hij zegt: »men moet bedenkendat de hoofdelijke omslag het volgende jaar veel hooger zal stijgen"; dit geloof ik ook wel. Dat zal het geval wezenwanneer wij de menschen steunen, die straks gesteund moeten worden door werkverschaffing, maar ook door bedeeling. Wij hopen dat het er slechts weinigen zullen zijn! Maar wanneer ik de vrees koester, dat de toe stand niet zal blijven zooals hij nu is, geloof ik, dat de toekomst mij in het gelijk zal stellen. Mocht dat niet zijn dan houdt alles natuurlijk op, dan behoeft men geen werk te verschaften en geen crediet te verleenen. Doch Burge meester en Wethouders hebben dit ook wel gevoeld, anders zouden zij er niet toe gekomen zijn om 70.000 te vragen. Dit wilde ik echter zeggen, dat wanneer wij in den vorm van een toeslag geld geven, dat dadelijk verbruik wordt, het der gemeente ook geld kost, en dan komt er niet iets pro ductiefs tot stand. Wanneer er werk gedaan wordt, arbei derswoningen gebouwd worden, enz. dan blijft dat zijn waarde behouden, en het geld er aan besteed werpt rente af, en dit is voor de gemeente van groot belang. Het verheugt mij zeer te hooren, dat de toestand nog niet zoo erg is, ofschoon 1100 werkloozen al heel wat is, maar wanneer straks meer dere fabrieken ook stilstaan, dan staat het vast, dat het aantal werkloozen moet toenemen. Is dit niet het geval, dan zal Leiden eene uitzondering makendoch ik vrees, dat Leiden eene uitzondering zal maken niet in gunstigen zin. Mocht dit het geval zijn, dan zijn de maatregelen noodig. Ik blijf daarom er op aandringen bij Burgemeester en Wet houders. Als zij ander werk noodiger en nuttiger achten, mij best, als er maar geholpen wordt, als wij het maar doen door werk te verschaffen. De heer Fischer. Ik zou gaarne iets willen opmerken! Ik geloof, dat de heer Sijtsma mij verkeerd begrepen heeft. Hij meent, dat wij er niet over gedacht hebben en van plan zijn alle werken uit te stellen tot in de verre toekomst. Ik kan hem verzekeren, dat dit niet in onze bedoeling ligt en dat wij in dit opzicht diligent zijn. Op het oogenblik kan ik niet zoo in details treden, maar ik kan hem verzekeren, dat er wel degelijk gedacht wordt over die werken. De Voorzitter. Ik geloof, dat men bij dergelijke vragen zich wel eerst op de hoogte mocht stellen van de werkloos heid, liever dan er zoo maar in de ruimte over te praten; men kan daardoor ongerustheid verwekken in plaats van gerustheid. Ik houd dagelijks de heele lijst van de arbeids beurs bij. precies gedetailleerd. Daaruit blijkt, dat er thans zijn aan de beurs ongeplaatst: 16 grondwerkers, 79 timmerlieden, schilders, smeden, metselaars, enz., totaal 95, gisteren 89, eer gisteren 88. En waar dit cijfer voor dezelfde catagorieën in dezen winter tezamen bedroeg 169, kunnen we dus thans nog niet spreken van onrustbarende toestanden. Als er nu reden was om al de thans besproken werken uit te voeren, dan ware er wel eiken winter reden voor; iederen winter zijn er vaak meer werkloozen dan nu het geval is. We verkeeren nu wel in ongunstige toestanden, maar de deskundigen hier in den Raad zullen ook wel toegeven, dat degenen, die niet in het vak thuis zijn, niet in eens het Levendaal kunnen gaan dempen of het terrein van het park kunnen gaan ophoogen. Dat lijkt wel heel eenvoudig, maar het is niet zoo gemakkelijk. Productieven arbeid verrichten is wel goed, maar wanneer men daarvoor te veel moet betalen, is het weer verkeerd. Wanneer men menschen, die buiten hun schuld op een fabriek werkloos zijn geworden, steun verleent, dan geloof ik dat dit beter is, dan dat men ze arbeid doet verrichten, dien zij niet kunnen ver richten en dien ze dus verkeerd doen. Ze dan te steunen is niet het geven van een aalmoes. Ik geloof dat men zeer voorzichtig moet zijn met het doen verrichten van arbeid, dien de men schen niet kennen. Ik wil niemand ongerust maken, maar ook niet doen, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Wij weten niet, wat de naaste toekomst geven zal en daarom

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 8