DONDERDAG 30 JULI 1914.
105
De motie van den heer Sijtsma wordt in stemming ge
bracht en met 15 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Bots, Fischer, van der Lip, Corts,
Carpentier Alting, Briët, A. Mulder, Reimeringer, Korff, van
der Eist, Hartevelt, van Tol, Bosch, Vergouwen en Fokker.
Vóór stemmen de heeren Pera, van Hamel, Roem, Zwiers,
Aalberse, Botermans, Driessen, Timp en Sijtsma.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens conform het
praeadvies besloten.
XX. Voorstel tot intrekking van de verordening van 11
Augustus '1804, houdende Reglement voor het Armbestuur
en het Wees- eri Oudeliedenhuis der Roomsch-Katholiekeri
binnen Leiden.
(Zie Ing. St. No. 169).
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Naar aanleiding van
het voorstel, dat inderdaad belangrijk is, zou ik enkele
woorden in het midden willen brengen; niet wat betreft de
wenschelijkheid van den maatregel dien Burgemeester en
Wethouders voorstellen, wat die wenschelijkheid aangaat,
sluit ik mij volkomen bij hen aan; maar wel wat betreft de
wijze, waarop men meent uitvoering te moeten geven aan
het denkbeeld, dat op het oogenblik voorzit, n.l. om het
Roomsch-Katholieke Armen- en het Wees- en Oudelieden
huis te onttrekken aan het burgerlijk beheer, waaronder het
op het oogenblik staat en te vereenigen met de kerkelijke
instelling, die daarnaast staat. De wijze, waarop dat moet
gebeuren, is mij niet recht duidelijk, of liever: ik ben er
niet zeker van, dat de zaak op deze wijze tot een goed einde
zal komen. Is dit wèl het geval, dan zou ik gaarne inlichtingen
ontvangen. Ik heb getracht de mij ontbrekende inlichtingen
te verkrijgen uit een verslag, dat volgens de mededeeling
van Burgemeester en Wethouders is uitgebracht door den
heer Overvoorde, maar tot mijn leedwezen miste ik dit
onder de stukken in de Leeskamer. Ik herhaal het: ik
ben het volkomen eens met het denkbeeld der onttrekking
aan het gemeentelijk beheer van deze feitelijk in den grond van
de zaak zuiver kerkelijke instelling, en ik ben er niet op gesteld,
dat de gemeente de benoemingen van Regenten aan zich
blijft houden en verdere beperkende maatregelen omtrent
deze instelling zal blijven nemen. Maar men moet er, alvorens
de instelling los te laten, zeker van zijn, dat de zaak wer
kelijk in orde komtdat hetgeen de beheerders van de instel
ling voorstellen als wenschelijkook inderdaad zal worden
verkregen, en daarvan ben ik nog niet zeker.
Wat is het geval? Wij hebben hier eene instelling, die
bestaat sinds de 18e eeuw. Wat is dat voor een ding? Welke
is juridisch eigenlijk de toestand van de instelling?
Deze blijkt uit de stukken op het oogenblik niet duidelijk.
Ik geloof, dat wij hier te maken hebben met een stichting,
in het leven geroepen vermoedelijk door bijdragen van ge
meenteleden, een stichting die aanvankelijk onderworpen
zal zijn geweest aan Reglementen door de kerkelijke autori
teiten in het leven geroepen, zoo ja dan zijn die kerkelijke
reglementen buiten werking gesteld door het octrooi van
1737. Krachtens dit octrooi moet de instelling opnieuw zijn
geregeld en de geheele vermogensrechtelijke toestand moet
berusten op dit octrooi en de daaruit voortgevloeide rege
lingen. Die regelingen zijn later veranderd of vernieuwd,
laatstelijk in 1864, en het gaat er nu om die regelingen
buiten werking te stellen.
De gemeente regelde tot nog toB het bestuur, gelijk in
art. 3 van het Reglement van 1864 staat, de Gemeenteraad
benoemt de Regenten. Wanneer dit wordt weggenomen,
ontvalt aan het tegenwoordig bestuur de rechtsgrond van
zijn bestaan en wordt de stichting ontbloot van een haar
beheerschend wettig reglement. Burgemeester en Wethou
ders stellen zich nu voor, dat daarna eene fusie zal volgen
van de stichting met de instelling van het Roomsch-Katho
liek Parochiaal Armbestuur. Nu zou ik willen vragen, waar
is dan de autoriteit die voor de oude stichting zal optreden,
voordat de fusie heeft plaats gehad en om deze geldig tot
stand te brengen.
De Regenten, door den Gemeenteraad benoemd, bestaan
niet meer, want de bevoegdheid van den Gemeenteraad om
te benoemen, is vervallen. Het Reglement, dat de stichting
regelt, is er niet meer, want de in onzen tijd bestaan heb
bende reglementen zullen niet vanzelf herleven. Nu ben ik
bang, dat op deze wijze de zaak juridisch niet loopt, zooals
het moet.
Bij gemis van kennis omtrent den inhoud van het rapport
van den heer Overvoorde, kan ik mogelijk niet goed over
alles oordeelen, maar volgens hetgeen ik uit de aanwezige
bescheiden opmaak, zou het de beste methode geweest zijn,
dat de instelling die nog bestaat, met medewerking van het
Gemeentebestuur, eene fusie sloot met de andere stichting,
overgedragen werd aan de kerkelijke stichting, en dat daarna
eerst het Gemeentebestuur zich geheel er aan onttrok. Ik
stel mij voor, dat U met een enkel woord mijne bezwaren
uit den weg kunt ruimendoch daarom zou ik gaarne
inlichtingen ontvangen.
De Voorzitter. in het stuk van den heer Overvoorde wordt
gezegd, dat het historisch overzicht door het R.K. Armbe
stuur gegeven, juist is. De archivaris voegt daaraan nog het
een en ander toe omtrent de beperkingen om legaten te
mogen ontvangen en andere punten, waaruit blijkt dat al
deze bepalingen een uitvloeisel waren van de toenmaals
tegenover de Katholieken gevolgde politiek.
Thans is daarvoor natuurlijk geen grond meer.
De heer Carpentier Alting. Dan weten wij niets omtrent
den aard van het reglement en de instelling.
De Voorzitter. Het is toch een R. K. Armbestuur. Ik
kan niet inzien, dat het aan eenigen twijfel onderhevig is, dat
het is een stichting volgens de wet. De geheele quaestie is
nu, dat de gemeente vrijwillig afstand doet van het uitoefe
nen van toezicht en van het benoemen van regenten en van
het goedkeuren van de rekening. Wij zeggen eenvoudig: voort
aan gaat gij uw eigen weg. Zoodra de Gemeenteraad de
regenten niet meer benoemt en wij ons verder met de zaak
niet meer bemoeien, kan een wettig besluit tot fusie worden
genomen. Deze aangelegenheid behoeft ons weinig belang in
te boezemen. Hoe men de zaak wil inrichten, dat moeten de
heeren zelf maar weten.
De heer Carpentier Alting. Ik ben het met uwe laatste
opmerking niet eens. De regeling gaat ons wel degelijk aan,
waar het geldt eene instelling die sedert 1737 onder het toe
zicht van de gemeente staat; het gaat ons dus wel degelijk
aan hoe wij nu van deze instelling afkomen en te zorgen, dat
de toestand verder behoorlijk geregeld zal zijn. Laten wij ons
eens even indenken wat er gebeuren zal. Het reglement wordt
ingetrokken en dan is het dus een instelling zonder reglement,
dus ook zonder geldig bestuur en zonder reglementaire om
schrijving van de bevoegdheid van eenig bestuur. Waaraan
zullen de vroeger door ons benoemden de bevoegdheid ont-
leenen om de fusie tot stand te brengen en inmiddels de
noodige bestuursdaden te verrichten Ziedaar mijn bezwaar.
De Voorzitter. Wij kunnen toch een verordening in
trekken.
De heer Carpentier Alting. Het is een verordening die
het beheer van de stichting regelt; die regeling bestaat niet
meer. En zijt U dan wel zeker, dat het bestuur dat er op
dat oogenblik is, volkomen wettig bestaat?
De Voorzitter. Volgens mij wel. De Raad kan toch zeker
zijn eigen verordeningen intrekken en zeggen: wij willen nu
van dien last af zijn, wij wenschen de regenten niet meer te
benoemen. Waarom zou dan het bestuur onwettig zijn?
Wanneer ik daarstraks gezegd heb: wat gaat het ons aan,
dan heb ik dat niet zoo gezegd, alsof ik meende dat een
goede regeling van het armbestuur ons niet zou aangaan,
maar ik bedoelde hiermede, dat wij feitelijk niets met de
inrichting zelve te maken hebben. Wij doen nu afstand
van ons recht van benoeming en de heeren moeten zelf de
zaak maar in orde maken.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil wel bekennen, dat ik dit
voorstel met groot genoegen gezien heb, te meer daar ik mij
den toestand op dit gebied van jaren geleden herinner, toen
de quaestie van het Roomsch-Katholiek Armbestuur eens ter
sprake kwam.
Er bestaan 2 inrichtingen met 2 besturen, hetgeen aanleiding
geeft tot moeilijkheden en de eenige weg, waardoor aan dien
toestand, die werkelijk minder gewenscht is, een einde kan
komen, is de oplossing, die op het oogenblik wordt voorge
steld. De Gemeenteraad zal daarmede de belangen der Roomsch-
Katholieke armverzorging stellig bevorderen omdat de twee
Besturen in 't verleden volstrekt niet in die harmonie te werk
zijn gegaan, als op het gebied van armenzorg noodzakelijk
is. Met het oog op die feiten is het zeer gewenscht dat de
eenheid tot stand komt, die wordt voorgesteld, en ik geloof,
dat de Gemeenteraad aan alle kanten dankbaar mag wezen,
de gelegenheid te hebben om een fusie als deze te kunnen
bevorderen. Aan den eenen kant omdat er verbetering tot
stand zal worden gebracht, waarbij zelfs de belangen van de
burgerlijke gemeente betrokken kunnen zijn, en in de tweede
plaats, omdat de Gemeenteraad dan ontheven wordt van de
werkzaamheden, die toch geheel behooren bij het Roomsch-
Katholiek Kerk- en Armbestuur, en eenmaal ten onrechte in
handen zijn gesteld van het Gemeentebestuur.