104 DONDERDAG 30 JULI 1914. De heer Sijtsma. Ik zou alleen nog willen zeggen, dat wanneer de heeren van der Eist en Fokker hadden aange toond dat de volkszangschool van het Nut zoo bijzonder goed was en zoo aan het doel beantwoordde, dat men zich daar van voorstelt, ik mijne motie zou intrekken. Maar dat hebben zij niet gedaan en dat kunnen zij thans ook niet doen. Want ai zijn de heeren leden van het bestuur van het Nutsdepar- ment, ik geloof toch niet, dat zij goed op de hoogte van deze instelling zijn. Ik wijs slechts op het verslag van 1912, waar tegen niet te redeneeren valt. Alleen zouden de cijfers voor 1913 gunstiger kunnen zijn, maar dat weten de heeren niet. En daarom komt het mij voor, dat men wel eens mag over wegen, of het toestaan van die 300 subsidie wel verdedig baar is. Te meer mag dit worden gevraagd, waar er nu een nieuwe strooming door het land gaat, om de menschen te leeren zingen niet door notenschrift of cijfers, maar door voor te zingen en gezamenlijk aan te heffen volksmelodieën, waardoor men geleidelijk ook op straat betere liedjes zal hooren zingen. En daarom verdient de vraag wel overweging, of de vereeniging die zich dit ten doel stelt ook niet iets van dat subsidie van 300 kan krijgen. Wanneer wij mijn voorstel aannemen, dan loopen wij op niets vooruit, dan kunnen Burgemeester en Wethouders onderzoeken of ik gelijk heb, dan wel de heeren van der Eist en Fokker. Blijkt het dan dat de instelling van het Nut zoo uitstekend werkt, goed, dan laten wij haar de 300 behouden en stemmen dit nieuwe verzoek af. Maar dan zullen wij de zaak beter en zuiverder kunnen beoordeelen. De heer Fokker. Ik zou nog willen zeggen, dat de wijze waarop de heer Sijtsma deze zaak heeft ingeleid, niet juist is; deze zaak behoort bij de gemeentebegrooting thuis. De heer Sijtsma. Daarbij wil ik ze ook juist brengen. De heer Fokker. Op de wijze, waarop U het voorstelt, zou de Raad een besluit nemenwaardoor de Raad zijn zegel hecht aan de bewering, die door den heer Sijtsma in de ver gadering is gebracht: dat de Volkszangschool niet zooveel geeft; daarop komt het neer; bovendien zou het mij voor komen, als een votum tegen Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma schijnt te veronderstellen, dat Burgemeester en Wethouders zoo maar klakkeloos op de begrooting brengen een bedrag van ƒ300.zonder van te voren te onderzoeken, of het geld goed besteed is. Burgemeester en Wethouders onderzoeken de zaak zelf, vóórdat de begrooting samenge steld wordt; ten minste wij mogen dat van dit College ver wachten, en daarom geloof ikdat als de heer Sijtsma ziet dat Burgemeester en Wethouders die 300.weer op de begrooting hebben gebrachthij bij de behandeling van de begrooting in de afdeelingen, de gelegenheid zal hebben om daaromtrent zijne bezwaren in te brengen. Degenendie de subsidie verdedigen en bereid zijn op de aanvallen van den heer Sijtsma bij de mondelinge behandeling van de begroo ting te antwoorden, zouden dit dan kunnen doen, en daarom vind ik het beterdat het voorstel zoolang wordt opgeborgen en Burgemeester en Wethouders dus de zaak onderzoeken, en wat ik hoop, de 300.opnieuw op de begrooting zullen brengen. De heer Sijtsma kan dan zijne oppositie vernieuwen bij het onderzoek van de begrooting in de afdeelingen van den Raad. De Voorzitter. Dan zullen we de motie van den heer Sijtsma in stemming brengen. Ik kan wel zeggendat Bur gemeester en Wethouders op de hoogte zijn van de zaak. Ik heb hier juist eenige stukken voor mij liggen, waaruit mij blijkt, dat de heer Sijtsma de zaak wat te somber inziet; want volgens deze opgaven zijn er 90 leerlingen. Het maakt voorts een groot onderscheid, of men te doen heeft met een vereeniging, die iets nieuws entameert, dan wel met een bestaande onderwijsinrichting, die door de Gemeente reeds van af 1878 wordt gesubsidieerd. Ook geloof ik, zooals de heer- van der Eist reeds gezegd heeft, dat er tusschen deze twee aangelegenheden geen verband gezocht moet worden. Wanneer men vindt, dat die ƒ300.niet goed besteed worden, of men oordeelt dat wij in deze tijden meer bezui nigen moeten, dan kan men bij de begrooting op verminde ring of schrapping van dezen post aandringen. Maar zelfs al zouden wij dezen post gaan verminderen, dan zou ik het toch met hetgeen de heer Vergouwen heeft gezegd, eens zijn, dat nl. deze nieuwe vereeniging eerst moet bewijzen, dat zij levensvatbaar is. Wanneer ik nu hier de gegevens, die vóór mij liggen en het staatje van ontvangsten en uitgaven bekijk, dan kan ik daarop nog geen bevestigend antwoord geven. De Nutsschoool daarentegen heeft wel haar recht van bestaan bewezen en kan worden beschouwd als een regelmatige zangonderwijsschool en dat die nog al wat kost, spreekt vanzelf. De heer Sijtsma. Ik zou nog een en ander kunnen zeggen en de vergadering kunnen vergasten op eene stemming, maar waar ik vrees, dat mijne motie geen voldoenden steun zal vinden, ben ik bereid haar in te trekken. Aangezien men mij echter toeroept om ze toch in stemming te brengen, zal ik haar handhaven. De heer Pera. M. d. V. IJ geeft op het oogenblik op, dat op de Volkszangschool, die al van 1878 subsidie ontvangt van de gemeente, een 90 tal leerlingen zijn. Bij de nieuwe vereeniging is in elk geval bet getal leerlingen grooter en al is het waar, dat zij nog niet heel veel op financieel ge bied gepresteerd heeft tot nog toewat het overige werk aangaat, kan zij geroemd worden, en de uitvoering, die destijds in het publiek plaats had, heeft een zeer gunstigen indruk gemaakt. Ik meen, dat deze vereeniging ter bevordering van een beteren volkszang op verdienstelijke wijze werkzaam is, zoodat haar arbeid op prijs moet worden gesteld. Het komt mij voor, dat de richting waarin deze nieuwe instelling zich op het gebied van den zang beweegt, veel meer bevorderlijk kan zijn voor de ontwikkeling van den volks zang dan het theoretisch leeren zingen. Ik geloof dat het alleszins rationeel is, een onderzoek in te stellen naar den toestand van de Volkszangschool, om te weten te komen of het nut dezer school wel evenredig is aan het subsidie, haar verleend, en daarom acht ik, dat de motie van den heer Sijtsma alle aanbeveling verdient. De heer van der Lip. Ik meen dat door deze motie de debatten vertroebeld zijn en ik ben nu ook bang voor een vertroebelde stemming. Ik geloof, dat de heer Sijtsma beter zou deen met eenvoudig voor te stellen om aan deze nieuwe instelling een zeker bedrag als subsidie toe te kennen. Wij kunnen dan bij de behandeling der begrooting er nog eens over praten, of de Volkszangschool haar subsidie van ƒ300. wel zal behouden. Wij krijgen dan een zuiverder stemming dan wanner wij nu of bij de begrooting gaan stemmen over een voorstel, waarbij beide subsidies aan elkander worden vastgekoppeld. De heer Carpentier Alting. Ik ben het geheel eens met den heer van der Lip. Door deze beide zaken ook bij de stemming aan elkander te koppelen, krijgen wij een onzuivere stemming; dan weten wij niet waarover gestemd zal worden. In verband met alles wat ik nu gehoord heb, zou ik den beer Sijtsma in overweging willen geven om zijne motie te wijzigen, in dien geest, dat nu alleen zal worden besloten om de zaak uit te stellen tot bij de behandeling van de begrooting, terwijl dan het overige van de motie kan ver vallen. Dan komen wij bij de begrooting weer voor deze kwestie te staan, wanneer althans de heer Sijtsma meent, dat subsidieering van de Volkszangschool dan nog noodig is. De Voorzitter. Wat de heer Sijtsma nu wil, is niets anders dan een uitstel van de beslissing, maar wanneer wij de motie gaan wijzigendan krijgen wij bij de behandeling van de begrooting precies weer hetzelfde debat als nu. Daarom acht ik het veel beter, wanneer nu maar de motie in stemming wordt gebracht. Zij wil niet meer uitgeven dan f 300.maar gaat het voorstel van den heer Carpentier Alting door, dan krijgen wij die 300.—plus nog iets anders. Wanneer ik mede kon stemmen zou ik tegen beide voor stellen stemmen, maar ik zou toch veel liever medegaan met de motie van den heer Sijtsma. De heer Sijtsma wil alleen bij de begrooting zien, of die 300.— niet kunnen worden verdeeld over de twee instellingen. De heer Korff. Dat lijkt mij loch niet rationeel. Wanneer het blijkt dat de bestaande Volkszangschool wel behoelte heeft aan 300.en zij voor degenen, die er van profiteeren van waarde is, dan is daarmede de quaestie nog niet van de baan, of de nieuwe Volkszangschool ook geen behoefte heeft aan een subsidie. De Voorzitter. Ja, er zijn zoovele zaken die subsidie noodig hebben, of best zouden kunnen gebruiken. In dit geval zou ik toch liever een subsidie geven aan een instelling, die proefondervindelijk heeft bewezen nut te stichten, dan aan een nieuwe vereeniging. De heer Pera. Ik mag toch niet nalaten op te merken, dat ik een subsidie van 300 voor 90 leerlingen verbazend hoog vind. De Voorzitter. Dat is iets. dat nu niet aan de orde is; het gaat niet aan om thans over de Volkszangschool in haar geheel te spreken. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 6