DONDERDAG 30 JULI 1914. 103 opgemerkt, hoe warm door de menschen die niet eens er bij hoorden, medegezongen is. Ook elders werkt deze vereeni- ging uitnemend. Ik geloof dan ook dat de nationale veree- niging voor volkszang door deze wijze van doen eene toe komst heeft. En nu zou het mij ter harte gaan. wanneer wij deze vereeniging niet op de een of andere wijze konden helpen. Er werd in den laatsten tijd geklaagd over de ruw heid van zeden in ons vaderland -- wij zijn gelukkig niet in Harderwijk maar ook de Leidsche straatjeugd en vele ouderen treden wel eens ruw op. Een van de middelen ter bestrijding daarvan is ook bevordering van den volkszang. Een Duitsch spreekwoord zegtde boozen zingen niet. Als wij het volk liederen, echte nationale liederen leeren, zullen we medewerken aan de beschaving. En de vereeniging tot bevordering van den volkszang wil dit van ons volk. Het doet mij daarom leed, dat Burgemeester en Wethouders niet kunnen komen tot het toekennen van eene subsidie. Ik erken gaarne, wat ook de Burgemeester straks heeft gezegd, dat wij zuinig moeten zijn, ook in kleinigheden. In de ingekomen stukken wijzen Burgemeester en Wethouders er op dat de volkszang school van het departement Leiden der Maatschappij tot Nut van het Algemeen, een jaarlijksche subsidie van 300. ontvangt. Nu heb ik eens nagezien het jaarverslag van 1912 dier school en het is mij gebleken, dat het aantal leerlingen dier school betrekkelijk klein is. In de hoogste klasse waren slechts 6 meisjes en in de tweede klasse 14 meisjes en 2 jongens en in de derde klasse een 20 tal en 4 jongens. Bovendien wordt nog geklaagd, dat het bezoek der lessen te wenschen overlaat, de leerlingen maar wegblijven. Nu heb ik mijzelf afgevraagd: zouden die ƒ300.niet beter besteed kunnen worden, wanneer wij een deel gaven aan deze vereeniging, terwijl dan de andere vereeniging zich met een kleiner deel tevreden zou moeten stellen? Wijst de oprichting en het werk der Vereeniging tot be vordering van den Volkszang er niet op, dat er een andere strooming is gekomen in de wijze, waarop het lied wordt gebracht aan ons volk, en daarom zou ik wel in overweging willen geven om dit voorstel op het oogenblik terug te nemen, en de beslissing over deze zaak uit te stellen tot bij de be handeling van de begrooting. Tevens zou ik dan Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven om een onder zoek in te stellen, of het niet gewenscht is om een deel van het subsidie ten goede te doen komen aan de vereeniging, die nu het gebeele subsidie bezit en een ander deel aan deze vereeniging. Dan kost het de gemeente toch niet meer geld en wordt de zaak van den volkszang tevens bevorderd. Ik zou gaarne vernemen, hoe Burgemèester en Wethouders over dit denkbeeld denken en zal er verder niet over spreken en voorloopig ook geen voorstel doen. Eerst wilde ik wel het oordeel van Burgemeester en Wethouders vernemen. De heer Vergouwen. De zaak die hier ter sprake komt, is evenals de zaak daarstraks besproken, een nuttige. Maar ik heb mij afgevraagd, waarom een vereeniging die zich pas heeft gevormd, pas is opgericht, nu al dadelijk moet beginnen met een beroep te doen op de gemeentekas. Als de Raad dezen weg wil bewandelen en al dergelijke vereenigingen, hoe nuttig overigens ook, dadelijk gaat steunen, dan weet ik niet waar het einde moet zijn. Waar moet het heen, wanneer elke vereeniging of corporatie, die iets goeds tot stand wil brengen, dadelijk aan den Raad vraagt om subsidie. Zooeven was het de sport, nu de zang. Degenen die het goede be oogen, laten die eerst de handen uit den mouw steken en trachten het noodige geld buiten de gemeentekas te krijgen. De heer Sijtsma heeft gewezen op de ƒ300 subsidie, die de inrichting van het Nut van het Algemeen ontvangt en wilde de helft daarvan aan deze nieuwe vereeniging geven. Dit heeft mij op een ander idéé gebracht. Wanneer het blijkt, dat die ƒ300 niet goed zijn besteed, dat toch geen nut daar door wordt gesticht, dan kan bij de behandeling van de be grooting worden voorgesteld die ƒ300 te doen vervallen Er wordt gezegd: Dat is nu niet aan de orde, maar de heer Sijtsma heeft toch ook gezegd: over die ƒ300 en de verdeeling daarvan, kunnen wij bij de begrooting spreken. Ik zou zeggen laten we nu in geen geval op dit verzoek ingaan, laat de vereeniging tot veredeling van den volkszang eerst een poging aanwenden om het kleine verschil van 150 zelf aan te zuiveren. De heer Sijtsma. In de eerste plaats zou ik den heer Ver gouwen willen doen opmerken, dat de afdeeling van de Nationale Vereeniging tot bevordering van den Volkszang wel degelijk iets doet. Den geheelen winter is er des avonds gezongen, terwijl er bovendien nog een uitvoering is gegeven in de open lucht op het sportterrein. De afdeeling heeft een honderdtal leden, wat niet zoo weinig is voor zulk een jonge vereeniging. Wanneer wij uitgingen van het denkbeeld van den heer Vergouwendan zouden wij nooit een subsidie hebben mogen toekennen. Dit moet ons principe zijn: wan neer iets goeds er uit zich zelve niet kan komen, laten wij dan trachten het te helpen. Is nu dit het geval wel bij de zangschool van het Nut die 300. - van de gemeente ontvangt? Daar zal vermoe delijk alles wel door de gemeente betaald worden, en daarom leek het mij verstandig toe om fle zaak op te schorten en bij de begrooting ter sprake te brengen; dan kunnen wij zien, of de 300.— werkelijk goed besteed is en niet gemist kan worden, of dat het beter is dat wij er deze vereeniging 150.— van geven. Kan de Volkszangschool, doordat het aantal leerlingen verminderd is, het met een minder bedrag doen, dan kunnen wij nog altijd overwegen, of wij op dit verzoek gunstig zullen beschikken. Daarom zal ik nu voor stellen om dit punt van de agenda af te voeren tot de be handeling van de begrooting en voorts om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen intusschen een onderzoek in te stellen naar de Volkszangschool van het Nut om daarna te overwegen of er geen termen bestaan het bedrag van 300. te verdeelen over de twee vereenigingen. De heer Fokker. M. d. V. Na het gesprokene van den heer Sijtsma over de Volkszangschool van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, moet het wel den indruk wekken, alsof hetgeen de heer Sijtsma daaromtrent beweert, juist is. Ik geef U echter de verzekering, dat deze school een nuttige instelling is, die volstrekt geen kwijnend bestaan leidt, zoo als de heer Sijtsma dat wil voorstellen. M. d. V. Het geeft den indruk, alsof de subsidie van ƒ300, die de gemeente geeft, te veel zou zijn, maar ik geef U de verzekering, dat dit niet het geval is. Ik was er niet op voorbereid, dat hier van die zijde nog eene houw zou wor den gedaan op deze school, zoodat ik de noodige cijfers niet bij mij heb, om het betoog van den heer Sijtsma zakelijk te bestrijden, maar ik zou den indruk weg willen nemen, die de heer Sijtsma heeft gegeven, en mochten Burgemeester en Wethouders een onderzoek instellen, dan geloof ik, dat de instelling schitterend te voorschijn zal komen en geen onder zoek behoeft te vreezen. Intusschen begrijp ik niet, waarom men deze subsidie zou verminderen, als een nieuwe vereeniging een subsidie komt vragen, en de gemeentefinanciën niet toerei kend zijn voor beide. Maar waarom nu aan de vereeniging die bestond en de subsidie noodig heeft, die subsidie voor een deel af te nemen, voor eene andere vereeniging met het zelfde doel? Dat begrijp ik niet, M. d. V.! Ik kan mij dus geenszins met het gesprokene van den heer Sijtsma en het daaraan vastgeknoopt standpunt vereenigen. De heer van der Elst. Ik ben het geweest, die interrum peerde en de opmerking heb gemaakt, dat het buiten de orde was, om te gaan tornen aan de subsidie van 300. Die subsidie wordt al verscheidene jaren gegeven aan die Ver eeniging, die al heel lang bestaat, en kinderen van alle scholen heeft en werkelijk voldoet aan een behoefte; het is een uit stekende instelling, maar ik geef toe, wanneer men bezwaren heeft tegen die subsidie, dan kan men er bij de begrooting op terugkomen, doch ik vind, dat men deze kwestie afzonderlijk moet beschouwen, los van de andere subsidiën. Ik geef toe, dat het hier eene zaak geldt, die heel sympathiek is, maar geeft men deze subsidie, dan zullen wellicht andere aanvragen om subsidie volgen, terwijl de gemeentefinancien allesbehalve rooskleurig zijn. Ik ken meer dan ééne vereeniging, die al lang een verzoek om subsidie tot den Raad zou hebben gericht, als het bestuur er niet tegen op zag een échec te lijden, daar zij weten, dat die voortdurende aanvragen weinig steun ondervinden. De heer Vergouwen heeft volkomen gelijk. Alle vereenigingen moeten trachten eerst zelf geld bijeen te brengen, dus ook deze vereeniging, al geef ik den heer Sijtsma toe, dat het een sympathieke instelling is. Ik zeg nog eens, wanneer wij dit toestaan, zullen verscheidene andere ver eenigingen, die ik ken, ook met nieuwe aanvragen komen om subsidie. Ik geloof, dat het op het oogenblik bil den zeer zorgwekkender) toestand der gemeentefinanciën, ongeraden zou zijn dit voorstel om subsidie aan te nemen. De Voorzitter. De volgende motie van den heer Sijtsma is bij mij ingediend: »De Raad, de discussiën over punt 19 der agenda gehoord, besluit het verzoek van de afd. Leiden van de Nat. Vereen, voor den Volkszang om subsidie, aan te houden tot de be handeling der gemeentebegrooting, dienst 1915 en noodigt Burgemeester en Wethouders uit intusschen te overwegen, of er ook termen bestaan de subsidie tot dusverre aan het Departement Leiden van het Nut van 't Algemeen ten be hoeve der Volkszangschool verstrekt, tot op de helft te ver minderen en het vrijkomend bedrag toe te kennen aan eerst genoemde vereeniging." De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 5