108 DONDERDAG 30 JULI 1914. aan de Langebrug, en ik ben het niet eens met den heer Carpentier Alting, dat wij een tweede klasse school moeten bouwen op het terrein van het Invalidenhuis, voornamelijk ook op de gronden door den heer Vergouwen daarvoor aangevoerd. Het groote bezwaar bij mij is, dat wij voor die school slechts een deel van het terrein noodig hebben, terwijl men het overblijvende deel niet meer exploiteeren kan. En als de heer Carpentier Alting zegt: wijs ons dan welk doel Burgemeester en Wethouders met den grond hebben, dan antwoord ik, dat dit niet noodig is. Er kunnen zich allerlei gevallen in de toekomst voordoen, waarvoor een groot terrein noodig is, en dan zouden we ons bitter beklagen aan een deel reeds eene bestemming te hebben gegeven. Daar staat tegenover dat er in de Duivenbodestraat niet alleen een terrein ter beschik king is, maar dat het ook zeer geschikt is voor een derde klasse school. Het terrein is gelegen in eene arbeidersbuurt, die zich steeds uitbreidt en waar nog geen derde klasse school is. Bouwt men er geen school, dan blijft dat terrein vrijwel waardeloos. Voor elk ander doel schijnt het minder geschikt. Maar, Mijnheer de Voorzitter, en hier kom ik tegenover Burgemeester en Wethouders te staan, moeten wij nu nog eene tweede klasse school hebbenzooals er hier al vier be staan? Er wordt altijd gezegd, dat Leiden een stad voor 't onderwijs is; dat men hier in alle opzichten bij het open baar onderwijs terecht kan. Op dien grond hebben wij inder tijd ook tegengehouden opheffing van de Hoogere Burger school voor Meisjes en nu is het wel eigenaardig, dat in dezen tijd nu het meer uitgebreid lager onderwijs, en terecht, zoo op den voorgrond gebracht wordt, daarvoor hier zoo weinig gelegenheid is. Dezer dagen zien wij in de bladen onder het Schoolnieuws den uitslag van de examens van het M. U. L. onderwijs, en daaraan wordt door heel wat candidaten deelgenomen. Nu is in Leiden nog geen enkele openbare inrichting van volledig M. U. L. onderwijs. Nu vraag ikis hetwaar wij een nieuwe school moeten stichten niet beter om te overwegen of men zoo'n M. U. L. O. inrichting hier kan vestigen. Ik heb voor mij een boekje, Mijnheer de Voorzitter, handelende over de voorrechten die aan het diploma voor volledig M. U. L. onderwijs zijn ver bonden en daaruit blijkt dat in verschillende opzichten dit diploma gelijkgesteld wordt met dat van de Hoogere Burger school met 3 jarigen cursus. Ik zal niet uit het boekje citeeren, ik constateer alleen dat 25 instellingen en maat schappijen, jongelieden met dit diploma, evengoed toelaten, als wanneer zij hebben een diploma van een 3jarigen Hoo gere Burgerschool of als zij de vierde klasse eener Hoogere Burgerschool hebben afgeloopen. Vooral daarom is het zoo wenschelijk om hier ook een zoodanige openbare inrichting te krijgen en daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen vragen, of deze zijde van het vraagstuk wel voldoende is onderzocht? Al vast ben ik het niet eens met de bezwaren die daartegen zijn aangevoerd door de Schoolcommissie, die tot de conclusie is gekomen, dat er zoo weinig leerlingen zijn voor de 8e en 9e klasse, die op het oogenblik bestaan. Deze getallen zijn nog niet zoo gering. Wanneer men zegt, dat op verre na niet alle leerlingen de hoogste klasse bereikendan is dit wel waar, maar als wij dit zouden willen, dan zouden wij de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium ook wel kunnen afschaften. Men moet maar eens nagaan, welk een groot percentage in die inrichtingen het eindexamen niet aflegt. Uit een ons dezer dagen door den oud-directeur der Hoogere Burgerschool toegezonden statistiek blijkt, dat in 50 jaren door 700 jonge lieden dit einddoel is bereikt, terwijl een veel grooter aantal midden in het onderwijs is blijven steken. Dat is dus een algemeen verschijnsel. Ik kan mij dus wel vereenigen met den bouw van een school derde klasse, dan komt er een school tweede klasse vrij. Wij moeten eerst voorzien hebben in de behoefte aan ruimte, voordat wij de school aan de Lange brug kunnen ontruimen, en dan kan de vraag komen, hoe die school zal moeten worden ingericht. Daarom zou ik dit willen voorstellen. Wij besluiten tot den bouw van een school derde klasse aan de Duivenbodestraat en verder noodigen wij Burgemeester en Wethouders uit een onderzoek in te stellen, of het niet wenschelijk en mogelijk is de school aan de Langebrug in te richten tot een volledige M. U. L. school. De heer Pera. Ik heb behoord tot de minderheid in de Plaatselijke Schoolcommissie, die niet medegaat met het advies door die Commissie gegeven. Ik meen dat het voorstel door Burgemeester en Wethouders gedaan, het meest doelmatige is in de gegeven omstandigheid. Door den heer Carpentier Alting is betoogd, dat hetgeen hij voorstaat een minder kost baar plan zou zijn. Maar wanneer men daartegenover stelt het verlies aan grond en het gemis aan voordeelen die het Invalidenhuis nu al oplevert, dan meen ik, dat het juist omgekeerd zal zijn. Nu heeft de heer Carpentier Alting in dit verband gevraagd, of er andere plannen bestaan met betrek king tot het Invalidenhuis, en wanneer dit thans gebruikt wordt voor den bouw van een school, dat er dan van het terrein aan de van Duivenbodestraat later wel op een andere wijze een nuttig gebruik zal gemaakt worden. Ik keer die redeneering om en zeg: wanneer het terrein van het Invaliden huis nu niet voor een school wordt gebruikt, dan kan het later voor iets anders worden gebezigd. En wie weet, welk een behoefte de gemeente spoedig aan zooveel ruimte midden in de stad kan hebben? Wordt de grond aan de van Duiven bodestraat nu niet gebruikt, dan ligt die nog langer renteloos, terwijl het terrein van het Invalidenhuis altijd nog iets oplevert. En nu het nieuwe idéé, door den heer Sijtsma in het debat gebracht. Ik heb dit denkbeeld met eenige verbazing aan gehoord. Wanneer wij dezen weg inslaan, dan zal dit aan de gemeente schatten van geld kosten. Ik weet niet of de heer Sijtsma wel eens berekend heelt de kosten, die aan een dergelijke school, als hij voorstelt, zijn verbonden. Dan durf ik hem wel verzekeren, dat hij het nog nooit gedaan heeft, of het is hem tamelijk onverschillig, op welke wijze de gemeentegelden besteed worden. M. d. V. Wat ik beweer, is gegrond op de ondervinding en de wetenschap, wat dergelijke scholen kosten. Dan is nog de vraag, welke behoefte bestaat er aan dergelijk onderwijs? En dan kan geconstateerd worden, dat die behoefte in onze gemeente al verbazend klein is. Vooreerst bestaan er ten behoeve van een groot deel onzer burgerij op het Rapenburg, in het Noordeinde en op de Hooglandsche Kerkgracht scholen, waar in alle opzichten het onderwijs wordt gegeven, hetgeen door den heer Sijtsma verlangd wordt. Vooral van de school in het Noordeinde kan gezegd worden, dat zij door een jarenlange ondervinding met haar resultaten de sporen alleszins verdiend heeft. Ook op het Rapenburg en op de Hooglandsche Kerkgracht heeft men door de resultaten reeds bewezen aan de eischen te voldoen, die aan dit onderwijs gesteld worden. Nu kan men wel zeggen, dat zijn bijzondere scholen, o zeker, maar laat de heer Sijtsma dan met zijne vrienden ook eens een bijzondere school gaan oprichten. De zaak is hier alleen: wat kost een dergelijke inrichting. Wanneer wij een schoolgebouw inrichten moeten met negen of tien klassen en uitnemend onderwijs zullen verschalïen, dan moet er ook voor betaald worden. Aan zulk een school moet een uitnemend stel onderwijzers zijn, en er mag niet veel wisseling plaats hebben. Wanneer uit de statistieken, die wij ruimschoots van Burgemeester en Wethouders hebben ontvangen, niet bleek het totaal onnoodige van zoo'n school, wanneer integendeel aangetoond kon worden dat er behoefte aan zulk een school bestond, dan was het geheel iets anders. Maar het kan geconstateerd worden, dat op de scholen, die reeds in Leiden zijn en die de gewenschte resultaten kunnen bereiken, dat daarop van alle richtingen kinderen gaan, ook van vrijzinnige richting, en die zullen ik zal het kind maar eens bij zijn naam noemen van die scholen de pest niet halen, maar wel degelijk onderwijs genieten, dat de moeite waard is en waarmede zij tot hun doel kunnen komen. Nu blijkt, M. d. V., uit de opgaven van de openbare scholen met uitgebreid leerplan, dat het getal leerlingen op deze scholen, in de hoogere klassen en speciaal in de 8e en 9e klasse, zeer klein is, zoodat alle leerlingen, ook van de ge- heele stad, daar altijd een plaats kunnen vinden voor het voortgezette onderwijs, dat de kinderen voor het doel noodig hebben. Ik erken de noodzakelijkheid van het bestaan van dit onderwijs, doch kan er gelukkig bijvoegen, dat de gelegen heid om het te ontvangen voldoende aanwezig is. Ook op dit gebied is in Leiden de weg gebaand om zich voor te be reiden voor het examen, waaraan onderscheiden voorrechten verbonden zijn. Alle omstandigheden te zamen genomen is er geen enkele reden om met het voorstel van den heer Sijtsma mede te gaan en er moet gezegd worden, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders van dien aard is, dat er eene goede regeling zal komen, die geheel en al vol doet aan de eischen, die op het oogenblik op dit gebied van het onderwijs mogen gesteld worden. De heer van Hamel. Zooeven heb ik van den heer Pera gehoord, dat hij behoorde tot de minderheid van de School commissie, die het met het advies dier Commissie niet eens was. Ik herinner mij niet, dat de heer Pera zich in de Com missie daaromtrent heeft geuit. Ik meendedat de heer Pera was een voorstander van het denkbeeld der Commissie. Ik laat dit echter daar, maar ik ben het volstrekt niet eens met zijne beschouwingen, alleen met het laatste deel waarin hij den heer Sijtsma bestrijdt. Het denkbeeld van den heer Sijtsma om van deze school te maken een M.U.L.O. school in dien zin, dat aan de school zouden worden toegevoegd 3 of 4 hoogste klassen, vind ik absoluut verwerpelijk. Wil men iets doen om aan de groote behoefte aan scholen 2de klasse tegemoet te komen, dan moet men medegaan met het denk-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 10