101
en van eene goede armenzorg en deze fusie niet mogelijk is.
tenzij beide lichamen onder de ker kelijke instellingen zijn ge
rangschikt.
Tegen inwilliging van het verzoek van Regenten bestaat
bij ons College geen bezwaar. Het historisch overzicht, in het
adres gegeven, is, blijkens een door den Gemeente-Archivaris
ingesteld onderzoek, juist, terwijl ook de argumenten, die in
het adres worden aangevoerd, ons zeer klemmend voor
komen.
Ingevolge artikel 1 der verordening echter verzorgt en
voedt het Armbestuur op minderjarige, natuurlijke, ouder-
looze kinderen, en minderjarigen, tijdelijk zonder ouderlijke
verzorging, die domicilie van onderstand binnen deze ge
meente hebben, op machtiging van het gemeentebestuur. Wij
hebben daarom aan Regenten overlegging gevraagd van eene
zoowel door hen als door het Roomsch Katholiek Parochiaal
Armbestuur geteekende verklaring, dat dezelfde rechten, die
het Gemeentebestuur met betrekking tot de verzorging van
kinderen krachtens art. 1 der verordening kan doen gelden,
ook na de totstandkoming der fusie, gewaarborgd blijven.
Deze verklaring is inmiddels ingekomen, zoodat thans naar
onze meening het verzoek van Regenten kan worden toege
staan. De gang van zaken zal dan de volgende zijn. Zoodra
Uwe Vergadering tot intrekking van de verordening heeft
besloten en daarmede zal zijn uitgemaakt, dat in de regeling
en het bestuur van het Roomsch-Katholiek Armbestuur en
van het Roomsch-Katholiek Wees-en Oudeliedenhuis voortaan
niet meer door de burgerlijke overheid zal worden voorzien,
doch enkel vanwege de kerkelijke gemeente, zooals ook bij de
verschillende diaconiën het geval is, zal de instelling door
ons College onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten in
gevolge de Armenwet van 27 April 1912 nader worden ge
rangschikt onder de kerkelijke instellingen (letter b). De fusie
kan dan vervolgens plaats hebben, waarna de nieuw gevormde
instelling in plaats van de beide bestaande instellingen op de
lijst der instellingen van weldadigheid kan worden gebracht.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve thans in overweging
tot intrekking der verordening van 11 Augustus 1864, hou
dende Reglement voor het Armbestuur en het Wees- en
Oudeliedenhuis der Roomsch-Katholieken binnen Leiden, ge
wijzigd bij verordening van 15 April 1871 en bij verordening
van 23 December 1886 (Gem. Blad No. 3 van 1887), te be
sluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
EdelAchtbare Heeren!
Geven met verschuldigde hoogachting te kennen Regenten
van de Roomsch-Catholyke Armen en van het Wees- en
Oudeliedenhuis, Alhier,
dat onze instelling ten doel heeft de zorg voor de Roomsch-
Katholieke Armen en de verpleging van Roomsch-Katholieke
Weezen en Oudelieden te Leiden;
dat zij als zoodanig is opgericht in den aanvang van het
jaar 1737, zijnde alstoen een zuiver kerkelijke instelling van
armenzorg;
dat echter een zoodanige instelling, juist omdat zij kerkelijk
was, ingevolge het plakkaat van 4 Mei 1655 niet bevoegd
was legaten te aanvaarden;
dat de toenmalige Regenten zich in 1737 hebben gewend
tot de Staten van Holland en West-Vriesland, met het ver
zoek hun, met afwijking van het genoemde plakkaat, octrooi
te verleenen, legaten te aanvaarden;
dat de Staten voornoemd bij octrooi van 13 Juli 1737 dit
verzoek hebben toegestaan, op deze twee voorwaarden
1°. dat het aanvaarden van legaten afhankelijk zoude zijn
van de voorafgaande goedkeuring van Burgemeesteren en
Regeerders der Stad Leidenen
2°. dat het beheer van deze legaten zou staan onder de
superintendentie van dezelfde heeren Burgemeesteren en
Regeerders van Leiden, die bovendien een rentmeester van
de gereformeerde religie moesten aanstellen voor het beheer
dezer legaten;
dat derhalve de inmenging van het Gemeente Bestuur in
de zaken van het Roomsch-Catholyk Armenbestuur te dezer
stede, gelijk bij voorbeeld ook te Rotterdam, alleen veroorzaakt
werd door en gegrond was op het plakkaat van 4 Mei 1655,
hetwelk aan de Katholieken een deel van het gemeene recht
ontnam
dat derhalve, toen bij de nieuwe Staatsregeling al deze en
soortgelijke uitzonderingswetten tegen de Katholieken werden
opgeheven, de Katholieken kwamen te staan onder het ge
meene recht, en in casu ook het speciale toezicht van het
Gemeente Bestuur op het aanvaarden en beheeren van Kapi
talen door het Roomsch-Katholiek Armbestuur had behooren
te vervallen
dat echter in den franschen tijd en ook na het herstel der
nationale onafhankelijkheid het tegendeel heeft plaats gehad,
en juist de inmenging van het Gemeente Bestuur zich veel
verder is gaan uitstrekken;
dat hiervoor in vroegere jaren wel iets te zeggen viel,
omdat de gemeente elk jaar, soms zelfs zeer groote, subsidies
aan het Roomsch-Catholiek Armbestuur, gelijk aan andere
Armbesturen, gaf, om het tekort op de rekening te dekken;
dat echter, toen sinds 1888 die jaarlijksche subsidies
kwamen te vervallen, ook ophield elke reden, waarom het
Gemeente Bestuur een bijzonder toezicht zoude moeten houden
op deze zuiver kerkelijke instelling van weldadigheid;
dat Regenten in vroeger jaren geen bezwaar maakten en
het ook nu nog niet zouden doen, tegen het toezicht van het
Gemeentebestuur, ware het niet, dat juist daardoor een goede
regeling van den armenzorg voor de Katholieken dezer
Gemeente in den weg werd gestaan
dat toch, volgens het kerkelijk recht de armenzorg der
katholieken is een zuiver kerkelijke aangelegenheid, zoodat
het armbestuur aan den Bisschop rekenplichtig is, en in zijn
bestuur een bisschoppelijk commissaris moet zitting nemen,
om voortdurend toezicht op het beheer te houden;
dat Regenten in vroeger jaren, juist om hun verhouding
tot de gemeente, geweigerd hebben zich aan deze bepalingen
van het kerkelijk recht te onderwerpen;
dat daarom van de zijde der Kerk, in 1876 een nieuw
Roomsch-Katholiek Armbestuur is opgericht tegenover het
oude;
dat hierdoor het inkomen van het Roomsch-Catholyk
Armbestuur aanzienlijk is verminderd, daar de Kollecten in
de Kerken voor de Armen en de Weezen niet meer aan het
oude, doch aan het nieuwe armbestuur kwamen,
dat bovendien, het hebben van twee armbesturen ten be
hoeve van de armen van een zelfde kerkgenootschap voor de
armenzorg zeer bedenkelijke gevolgen heelt, terwijl ook, door
het hebben van twee weeshuizen, waar met één volstaan kan
worden, de uitgaven onnoodig vergroot worden
dat daarom Regenten van de Roomsch-Katholieke Armen
en het Wees- en Oudeliedenhuis overleg hebben gepleegd met
het Roomsch-Katholiek Parochiaal Armbestuur, en beide
besturen tot de overtuiging zijn gekomen, dat een fusie
tusschen beide, toch volkomen hetzelfde beoogende, lichamen,
zeer in het belang zou zijn van de armen en van een goede
armenzorg;
dat echter aan deze fusie in den weg staat het feit, dat
door Uw College onze instelling op de lijst der instellingen
van weldadigheid is gerangschikt onder letter d (instellingen
van gemengden aard), terwijl die van het Roomsch-Katholiek
Parochiaal Armbestuur is geplaatst onder letter b (kerkelijke
instellingen)
dat toch een vereeniging van het R. K. Parochiaal Arm
bestuur alleen plaats kan hebben, volgens het kerkelijk recht,
met een andere instelling, die ook onder letter b gerangschikt
is, namelijk met een evenzeer zuiver kerkelijke instelling;
dat na deze fusie het financieel beheer onzer instelling
onder nog scherper controle dan thans zal staan, wijl niet
alleen, gelijk thans door het gemeentebestuur, dan door den
Bisschop de begrootingen en rekeningen en verantwoordingen
zullen worden onderzocht en goedgekeurd, maar er bovendien
door een bisschoppelijk Commissaris ook bij voortduring toe
zicht zal worden gehouden;
dat derhalve de redenen, waarom indertijd het toezicht der
Gemeente werd ingesteld en ook later behouden, zijn vervallen,
door het vervallen van het plakkaat van 4 Mei 1655, en
doordat de Gemeente sinds 1888 geen subsidies meer aan
onze instellingen heeft gegeven, terwijl daar tegenover door
het geplaatst blijven van onze instelling onder letter d een
goede regeling van de armenzorg voor de Katholieken in deze
gemeente wordt verhinderd;
Redenen waarom Regenten voornoemd zich wenden tot
UEdelachtbaar College met het zeer dringend verzoek,
1°. de Roomsch-Catholyke Armen en het wees- en Oude
liedenhuis Alhier op de lijst der instellingen van weldadigheid
te willen plaatsen in stede van onder letter d, onder letter
b\ en
2°. aan den Raad der Gemeente Leiden te willen voorstellen,
de verordening van 11 Augustus 1864, houdende reglement
voor het Armbestuur en het Wees- en Oudeliedenhuis der
Roomsch-Katholieken binnen Leiden, gewijzigd bij verordening
van den 15en April 1871 en bij de verordening van den 23en
December 1886, in te trekken.
't Welk doende enz.
de Regenten voornoemd
Dr. H. J. Taverne, Voorzitter.
Jacq. P. Noordman, Secr.
Leiden, Januari 1914.