DONDERDAG 28 MEI 1914.
73
gaarne medewerken om de Vereeniging ter wille te zijn, maar
kan het nu niet worden gevonden door bijv. het terrein in
erfpacht te geven of door een bepaling te maken, dat wan
neer »Njord" te eeniger tijd het terrein niet meer mocht
willen gebruiken, de gemeente dan den grond voor den zelf
den prijs kan terugkoopen, dat de gemeente dan het recht
van voorkoop heeft. Wanneer het waar is, dat het terrein
voor bouwterrein zoo geschikt is, dat het aan den weg ligt,
dat het voortdurend in waarde toeneemt dan kunnen wr
het later ook als bouwterrein verkoopen en is het niet noodig,
dat »Njord' de voordeelen daarvan in den zak steekt.
De heer Fischer. Ik vind den eisch, dien de heer Fokker
stelt, wel wat heel groot. Wanneer wij voor 194 M2 in deze
gemeente een erfpachtsinstituut in het'leven moeten roepen,
dan is dit een te groote eisch. Bovendien heeft het terrein,
gelijk de heer Fokker uit de kaart heeft kunnen zien, een
eigenaardigen vorm, n.l. een driehoek, waaraan nog een stuk
land vastzit. Daardoor is het onbruikbaar, want aan dit drie
hoekje op zichzelf heeft niemand iets en het minst nog de
gemeente om het later terug te krijgen.
De heer Fokker. Ik zou den geachten Wethouder willen
antwoorden het erfpachtinstituut behoeven wij niet meer in
te voeren, dat is al ingevoerd in 1838 bij het Burgerlijk Wet
boek. Maar ik vind het toch wef eigenaardig, dat nadat de
heer van der Eist eerst had gevraagd, of de prijs van 5 niet
te hoog was, de geachte Wethouder, de heer Fischer, daarop
antwoordde, dat het terrein daar zoo uitstekend was voor
bouwterrein en dat de prijs dus niet te hoog was. En nu ik zeg,
dat wij, wanneer dit zoo is, het terrein dan ook niet zoo voor
goed uit handen moeten geven, nu wordt door den heer
Fischer gezegd, dat het maar een driehoekje is.
De Voorzitter. Ik begrijp den heer Fokker niet. Destukken
hebben hier dagen lang ter visie gelegen, kunt dus precies
weten, hoe het er uitziet. Nu weet ik niet in hoeverre het
verstandig is, dat wij deze zaak hier zoo uitpluizen; ik laat
het aan de leden zelve over na te gaan, in hoeverre het in
het belang is van de gemeente, dat, wij den vorm van dit
stukje land en de waarde er van nu in détails gaan beschouwen.
Ik zal er het zwijgen toe doenik meen dat wij het verstan
digst handelen door het tegen dezen prijs te verkoopen. Zooals
het stuk daar voor »Njord" ligt, is het heusch niet te duur
betaald.
De heer Botermans. Ik zou M. d. V. eene vraag willen
doen betreffende de verlenging van het huurcontract van
1914 tot 1920. Is dit opzegbaar met 3 maanden, wanneer de
gemeente het in die 6 jaren eens noodig mocht hebben?
De Voorzitter, Dit is altijd het geval.
De heer Botermans. Ja dit is altijd zoo, zoover het betreft
de huur van huizen, maar het betreft hier teelland.
De Voorzitter. Met land is dit ook het geval.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
(De heer van Gruting was inmiddels weder ter vergadering
gekomen.)
XIX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de
meerdere kosten van vernieuwing der Driegaten brug.
(Zie Ing. St. No. 106.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik voel mij gedrongen het
woord te vragen over dit punt, daar ik mij niet kan ver
eenigen met het viij scherpe oordeel, dat Burgemeester en
Wethouders in hun praeadvies hebben uitgesproken over het
standpunt, dat door Dijkgraaf en Hoogheemraden van
Rijnland is ingenomen. Dit standpunt komt hierop neer, dat
vergunning voor de vernieuwing der Driegatenbrug niet kon
worden verleend dan op voorwaarde, dat verkregen zou wor
den een doorstroomingsprofiel van niet minder dan 40 M2,
waarbij Dijkgraaf en Hoogheemraden zich echter bereid ver
klaarden om aan de Vereenigde Vergadering van Rijnland
voor te stellen ƒ1500 bij te dragen in de meerdere kosten,
die het maken van deze nieuwe ruimere brug zou vorderen.
Burgemeester en Wethouders noemen in hun praeadvies het
standpunt van Dijkgraaf en Hoogheemraden onbillijk. Ik ben
niet van dat oordeel. Burgemeester en Wethouders zijn van
meening, dat Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland
verder hadden moeten gaan en de totale meerdere kosten
voor het maken van een ruimere brug voor rekening van
Rijnland hadden moeten nemen.
Burgemeester en Wethouders beroepen zich hiervoor in de
eerste plaats op de toepassing van art. 23 voor Rijnland's
Algemeene Keur. Dit artikel is evenwel op het onderhavige
geval niet van toepassing, aangezien het alleen betrekking
heeft op die gevallen, waarin door de Vereenigde Vergadering
van Rijnland de verwijding, verandering of vernieuwing
van sluizen, bruggen, enz. uitsluitend in het belang der
waterdoorstrooming noodzakelijk wordt verklaard, dus zonder
dat overigens uit anderen hoofde van brugvernieuwing sprake
is. Deze brug wordt evenwel om eene andere reden vernieuwd
n.l. omdat zij in een zoo slechten toestand verkeert, dat zij
daarom vernieuwing behoeft, In het schrijven van Dijkgraaf
en Hoogheemraden staat, dat zij de zienswijze van Burgemeester
en Wethouders over de toepassing van art. 23 in dit geval
niet kunnen deelen, en merken zij op, dat het hier gaat om
eene algeheele vernieuwing der bestaande brug. Burgemeester
en Wethouders zijn hier tegen opgekomen door te zeggen,
dat het hier niet betrof eene algeheele maar slechts eene ge
deeltelijke vernieuwing, herstelling van de bestaande brug.
Ik ben, M. d. V., van oordeel, dat Burgemeester en Wethou
ders in hun verweer het bij het verkeerde eind hebben gehad,
aangezien zij over het hoofd hebben gezien art, 22 van Rijn
land's Algemeene Keur, dat zegtdat ook het herstellen of ver
nieuwen van bestaande bruggen de vergunning van Rijnland
vordert. In het onderwerpelijke geval wordt dus niet door
art. 23 maar door art, 22 voorzien.
En nu is in de vergunning door Dijkgraaf en Hoogheem
raden de voorwaarde gesteld, dat de brug een grooter door-
stroomingsvermogen moest hebben, nl. van 40 M2. Dat Dijkgraaf
en Hoogheemraden bevoegd zijn om zoodanigen eisch te stellen,
kunnen Burgemeester en Wethouders niet ontkennen; dat is
ook niet te ontkennen, omdat die eisch niet verder gaat dan
waartoe Dijkgraaf en Hoogheemraden krachtens de Keuren
wet bevoegd zijn, aangezien de voorwaarde niet verder strekt
dan uitsluitend ter bescherming der belangen, om welke het
vereischte van vergunning is gesteld. Nog zou de vraag zijn
te stellen of de eisch van een doorstroomingsprofiel van 40 M2.,
een overdreven eisch is. Daarover wil ik dit opmerken, dat
de Driegatenbrug ligt over de Dwarswatering en dat deze
indertijd door Rijnland is verruimd tot een doorstroomings
profiel van 50 M2. Daarna is door de Hollandsche Electrische
spoorwegmaatschappij nu vier jaar geleden aan Rijnland ge
vraagd om, op ongeveer 400 M. afstand van de Driegatenbrug
een nieuwe spoorbrug over de Dwarswatering te mogen bouwen.
Het aanvankelijk daarvoor door de Mij. ingezonden ontwerp
had een breedte van 9 M. en een doorstroomingsprofiel van
22 M2. Rijnland heeft toen aan de Maatschappij te kennen
gegeven, dat de vergunning voor hot bouwen van die brug
niet kon worden verleendtenzij de brug een doorstroo
mingsprofiel kreeg van 45 M2. Wat is nu het geval met
de Driegatenbrug De oude brug heeft een wijdte van
11 M. en een doorstroomingsprofiel van 19 M2. Wanneer
nu in dit geval door Rijnland de voorwaarde wordt gesteld,
dat de brug moet hebben een doorstroomingsprofiel van 40 M2.,
dan gaat die voorwaarde op zich zelve niet verder dan die
welke Rijnland gesteld heeft bij de vorige vergunning aan
de Spoorweg Mij. en is zij dus volkomen in overeenstemming
daarmede. Rijnland zou dus, wanneer het aan de gemeente
Leiden vergunning had gegeven om een nieuwe brug te
bouwen of de oude te herstellen, met een minder doorstroo
mingsprofiel dan het belang van de waterdoorstrooming
eischte, te kort zijn geschoten in de behartiging van de haar
toevertrouwde belangen.
Nu beroepen Burgemeester en Wethouders er zich uitslui
tend op, dat het hier niet gaat over een geheele maar over
een gedeeltelijke vernieuwing van de brug. M. d. V. Ik heb
reeds opgemerkt, dat ook voor een gedeeltelijke vernieuwing
de vergunning van Rijnland wordt vereischt; ook in dit geval
is de bevoegdheid van Rijnland niet te ontkennen.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben dan
ook de vergunning van Rijnland gevraagd.
De heer Hoogenboom. Maar dan kan het ook niet onbillijk
worden geacht, dat er voorwaarden worden gesteld, die toch
niet verder gaan dan waartoe Rijnland alleszins bevoegd is.
Waar Burgemeester en Wethouders nu hun voorstel doen in
den vorm als in het ingekomen stuk No. 106 is neergeschreven,
geloof ik dat zij het voor de Vereenigde Vergadering van
Rijnland niet aantrekkelijk hebben gemaakt om eventueel de
subsidie te verleenen, want Burgemeester en Wethouders
zeggen wel, dat een bedrag van ƒ1500 zal worden terug
ontvangen, maar dat is nog geen besluit, daarover moet door
de Vereenigde Vergadering van Rijnland nog een beslissing
worden genomen.
De heer Reimeringer. M. d. V. Naar aanleiding van het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders zou ik willen
opmerken, dat dit een groot pleidooi is tegen de onbillijkheid
van Rijnland. Nu kan ik mij niet zoo dadelijk en goed in-