76
DONDERDAG 28 MEI 1614.
Maar ook daarover loopt de kwestie niet. De kwestie is deze,
ot Rijnland zich heeft gesteld op het billijke standpunt, dat
het altijd tegenover ons heeft ingenomen, evena's wij tegen
over Rijnland. Ik stel mij voor dat, wanneer de gemeente
was geweest in de plaats van Rijnland, zij artikel 23 analoog
zou hebben toegepast. Rijnland stelt zich op een ander stand
punt; dat moet Rijnland weten. Welnu, wij geven aan Rijnland
toe; wij zijn de minste, maar ook de mooiste partij. Ik ga
dus mede met het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Pera. Men heeft geapplaudisseerd voor hetgeen
door den heer Carpentier Alting is gezegd. Dit was alleszins
verdiend. Ik wil hier nog een enkel woord aan toevoegen. Ik
wil wel bekennen, dat ik, na kennisneming van de stukken,
de houding van Rijnland niet anders kon noemen dan «dun
netjes". Hoezeer die houding van Rijnland tegenover Leiden
in het verleden in 't algemeen te roemen valt, in. dit geval
laat zij veel te wenschen over. Ik wil verklaren, dat het de
heeren Hoogenboom en van der Pot niet zal gelukken dien
indruk weg te nemen. In aansluiting aan hetgeen de heer
Carpentier Alting heeft gezegd, wil ik constateeren, dat er
alle reden is met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
mede te gaan. Uit het breedvoerig betoog van den heer van
der Pot is glashelder gebleken, dat wij ons door het in rechten
te willen zoeken, in moeilijkheden brengen, waarvan de ellende
en de kosten niet zijn te overzien. Ik breng Burgemeester en
Wethouders hulde voor hun juiste beschouwingen en voor het
advies den Raad gegeven, en ik meen dat het de aangewezen
weg is, die gevolgd moet worden.
De heer van der Pot. M. d. V. Wanneer ik, gelijk ik zou
moeten opmaken uit de woorden van den heer Carpentier
Alting, den indruk heb gewekt, dat ik mij alleen gesteld
heb op formeel rechtelijk standpunt en niet op de billijkheid
heb gelet dan ben ik in mijn betoog wel zeer ongelukkig
geslaagd. Ik ben juist begonnen met het formeel rechtelijk
standpunt ter zijde te stellen, en heb trachten te bewijzen, dat
Rijnland niet alleen bevoegd was, maar ook een rationeel,
een billijk gebruik van die bevoegdheid heeft gemaakt en dat
Rijnland's keur op redelijke wijze is toegepast geworden.
Uit hetgeen de heer Carpentier Alting verder heeft gezegd,
is het mij duidelijker geworden, waardoor sommigen m. i. de
zaak zoo verkeerd beschouwen. Wanneer de kwestie met den
aannemer de Vilder niet was voorgekomen, zegt de heer
Alting, dan zou Rijnland binnen korten tijd aan de gemeente
Leiden last hebben gegeven tot vernieuwing van de brug en
in dat geval de kosten hebben moeten dragen. Rijnland
'profiteert dus van de vergunning, die gegeven is geworden
om de brug af te breken, want anders had Rijnland de kosten
moeten betalen.
Maar dat is niet waar. Ook indien het anders ware geweest,
ook indien die zaak met den aannemer de Vilder er niet
ware geweest, dan zou de brug over een paar jaar toch ve.-
gaan zijn geweest en zou een nieuwe brug moeten zijn gebouwd.
De heer Alting schijnt dat te willen ontkennen, maar dan
moet hij daaromtrent nog maar eens lezen het betreffend
ingekomen stuk van Juli 1911. Juist op grond, dat de brug
bijna vergaan was, heeft men toen voorgesteld om de Vilder
van zijn verplichting tót eenvoudige herstelling van hetgeen
hij afgebroken had, te ontslaan tegen betaling van 410, en
om voor rekening van de gemeente een nieuwe brug te maken.
De brug zou in elk geval over een paar jaar als versleten
zijn beschouwd en vernieuwd hebben moeten worden. En
dan zou Rijnland hebben gedaan, wat het nu een paar jaar
vroeger heeft gedaan, nl. voorwaarden stellen in het belang
van de waterdoorstrooming
Er is geen quaestie van, dat Rijnland gedrongen zou zijn
geweest Leiden overeen paar jaar de verplichting tot verruiming
van de brug op te leggen. De doorstrooming is voor Rijnland
van zeer groot belang, maar of de verbreeding van het door-
stroomingsprofiel nu een paar jaar langer op zich had doen
wachten, dat was van minder beteekenis geweest. Rijnland
had best kunnen wachten totdat de brug vanzelf zoodanig
vergaan was, dat zij door de gemeente hersteld had moeten
worden. Rijnland is onder deze omstandigheden tot niets
verplicht, maar is toch zoo welwillend geweest om de gemeente
ƒ1500 in de te maken kosten aan te bieden. Door verder te
gaan zou het hoogst onbillijk handelen tegenover anderen,
die in hetzelfde geval verkeeren als Leiden nu.
De Voorzitter. Ik geloof wel, dat ik mij namens Burgemeester
en Wethouders geheel mag aansluiten bij het betoog zooeven
door den heer Carpentier Alting geleverd. De zaak is, dat
wanneer wij in beroep gaan, de heer van der Pot moet
daarvan overtuigd zijn wij het zonder eenigen twijfel zullen
verliezen.
Nu kan de heer van der Pot niet zeggen, dat Rijnland
niet wist, dat de gemeente de brug zou verbeteren. Rijnland kon
dit zeker weten. En als men dan vriendschappelijk met elkaar
omgaat, zooals Rijnland en de gemeente steeds gewoon zijn,
dan is het toch niet rioodig om van alles altijd officieel be
richt te zenden. Het had hier toch voor de hand gelegen
dat Rijnland, toen het van orize plannen wist, ons een wenk
had gegeven, zeggende: denk er om, dat dit of dat kan ge
beuren. Omdat wij niets hoorden, dachten wij dan ook niet
anders, dan dat wij de brug weer mochten opbouwen op
dezelfde wijze. Op zwaardere voorwaarden waren wij stellig
niet verdacht. Hoe dit zij, er blijft ons nu niet anders over,
dan te voldoen aan hetgeen Rijnland van ons vraagt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
XX. Verzoek van den Alg. Ned. Wielrijderbond, Toeristen
bond voor Nederland, om alsnog te besluiten tot vernieuwing
van de verharding van den Lagen Rijndijk tusschen de Zijl-
poortsbrug en de Spanjaardsbrug over de volle breedte.
(Z'e Ing. St. No. 108.)
De beraadslaging wordt geopend,
De heer Roem. Wanneer ik het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders goed heb gelezen, dan wordt, in het ge
deelte buiten de Zijlpoort van af de eerste brug tot aan de
grens der gemeente, de keibestrating opgenomen en een
klinkerbestrating gelegd en worden in het gedeelte van af de
grens der gemeente tot aan de Spanjaardsbrug de afkomende
keien gebezigd. Nu zou ik in overweging willen geven om
ter tegemoetkoming aan het verzoek van de A.N. W. B. een
rijwielpad te maken van 60 c.M. De Toeristenbond is van
plan geweest om in de kosten ƒ150 bij te dragen.
Nu zou ik Burgemeester en Wethouders willen verzoeken
zich in verbinding te stellen met den Rijwielbond. Wanneer
deze ƒ150 zal willen bijdragen, en de Autobond ook 150, dan
komt men de gemeente met ƒ300 in de kosten tegemoet om
een rijwielpad te maken van 60 c.M. breedte. In het Ginneken
bestaan ook rijwielpaden van die breedte.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Naar ik begrijp is het voor
stel dit, om de veldkeienbestrating van het deel in Leiderdorp
te vervangen door ourthekeien, die liggen in het wegdeet
binnen de gemeente Leiden, en dit laatste gedeelte te doen
bestraten met klinkers. Nu is het mij opgevallen, dat die
ourthekeienbestrating in de gemeente Leiden niet zoo slecht
is of hinderlijk voor het verkeer, dat zij niet zou kunnen
blijven. Zou het daarom niet rationeeler zijn die bestrating
daar te laten, en de veldkeienbestrating in Leiderdorp te
vervangen door eene van klinkers. Een rijwielpad is dan
daar m.i. niet noodig, want eene klinkerbestrating is zeer
goed voor rij wielen bruikbaar. Ik zal er geen voorstel van
maken, maar ik zou slechts willen weten, of dit idee ook is
overwogen. Men bespaart dan het opnemen van de keien in
het Leidsche gedeelte van den weg. Dat de klinkerbestrating
dan komt op het wegdeel in Leiderdorp gelegen, kan m.i.
geen beletsel zijn, daar, naar ik begrijp, de gemeente Leiden
de geheele bestrating tot aan de Spanjaardsbrug dus ook het
deel in Leiderdorp in onderhoud heeft.
De heer Fischer. Wat betreft de eerste vraag van den
heer Roem kan ik hem verwijzen naar de stukken; daarin
staat, dat de geringe breedte van den Lagen Rijndijk niet toe
laat daar een behoorlijk rijwielpad te maken, aangezien dit
pad veelvuldig door rij- en voertuigen zal worden bereden.
Nu wil de vereeniging ƒ300.bijdragen, maar de kosten van
een rijwielpad zijn op ƒ1000.geraamd. Dit vind ik onnoodig,
te meer, daar men telkens onkosten aan dat pad zal hebben.
Wat de vraag van den heer Hoogenboom betreft, wil ik op
merken, dat, indien zijn voorstel werd uitgevoerd, het mooiste
gedeelte in Leiderdorp zou komen te liggen. Het voorstel van
Burgemeester en Wethouders acht ik beter. Die ourthe-keien
zijn nog heel goed, en kunnen best in Leiderdorp worden
gebruikt. Wij hebben in onze gemeente liever een klinker
bestrating.
De heer Roem. Men zegt, dat een rijwielpad van 1.50 M.
te weinig plaats voor rijweg overlaat. Ik bedoel ook geen
rijwielpad van 1.50 M. maar slechts van 60 c M. Ieder wiel
rijder zal mij toestemmen, dat een pad van 60 c.M. breed
genoeg is. Hierdoor kan de rijweg 90 c.M. breeder worden.
De kosten zullen dan wel een weinig hooger worden, maar
krijgt men ƒ150,van den Rijwielbond, dan. is toch weer
veel gewonnen. Ik ben er bijna zeker van, dat men die 150.
zal willen geven.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik voor mij blijf veel ge
voelen voor het aanbrengen van klinkerbestrating op dat