GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
65
IKCtEKOlIEN STUKKEN.
N°. 103. Leiden, 30 April 1914.
Tegen de door Burgemeester eri Wethouders voorgestelde
verhooging der begrootingen voor 1913 en 1914, opgenomen
onder de nis 88 en 10'2 |der Ingekomen Stukken, heeft de
Oommissie van Financiën geene bedenking; evenmin tegen
de beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ5000.uit leening
te vinden, ten behoeve van de verandering van de St. Jansbrug
van een beweegbare in een vaste brug, indien de Raad
tot deze verandering besluit.
Evenmin ontmoeten de voorstellen tot kostelooze overneming
in eigendom en onderhoud van een perceeltje grond aan den
Hoogeri Rijndijk (Ing. St. No. 93), van den grond aan den
Rijnsburger Singel voor de huizen der Leidsche Bouwver-
eeniging (Ing. St. No. 94), en dat tot aankoop van de Ge
kroonde Liefdepoort aan de Langebrug met bijbehoorende
begrootingsregeling, (lng.St. No. 96) bij de Commissie bedenking.
Ten aanzien van de voordracht tot overneming van den grond
voor de huizen der Leidsche Bouwvereeniging, wenscht de heer
Reimeringer, wegens zijn lidmaatschap van het Bestuur dier
Vereeniging, zich van advies te onthouden.
Ook tegen de overneming van de Oegstgeesterlaan en de
Mariënpoelstraat en de beschikbaarstelling van een bedrag
van 4000.voor het in orde maken der bestrating (Ing.
St. No. 95) heeft de Commissie geen bezwaaréén lid wenscht
ten opzichte van dit voorstel echter zijne meening nog voor
te behouden. Besluit de Raad tot overneming, dan heeft dit
lid geen bezwaar tegen de wijze waarop wordt voorgesteld de
gelden te vinden.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 104. Leiden, 7 Mei 1914.
Overeenkomstig het bepaalde bij art. 2 der verordening
van 23 April 1908, regelende den door de gemeente te ver-
leenen steuri ter bevordering vari de verzekering tegen de
geldelijke gevolgen van werkloosheid, hebben wij de eer U
hiernevens de volgende voordrachten aan te bieden ter benoeming
van 4 leden van het bestuur van het Gemeentelijk Werk
lozenfonds, ter vervulling van de vacatures, welke zullen
ontstaan door de periodieke aftreding van de heeren A. J.
van Achterberg, C. H. Kouw, J. Bots en C. Laterveer.
I. 1°. A. J. VAN ACHTERBERG,
2°. P. OTTO.
II. 1°. C H. KOUW,
2°. A. P. HOUPS.
III. '1°. J. BOTS,
2°. Mr. A. TEPE.
IV. 1°. C. LATERVEER,
2°. M. S. VAN POLANEN.
Wij verzoeken U thans tot eene benoeming te willen
overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 105. Leiden, 9 Mei 1914.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
In verband met de vacature in de Commissie voor het
Stedelijk Museum, ontstaan door het eervol ontslag verleend
aan den Heer D. Hartevelt, heeft de Commissie de eer eene
aanbeveling te zenden van de Heeren
Prof. Dr. L. KNAPPERT
en
Mr. J. Th. C. VIRULY.
De Commissie voornoemd,
J. C. van der Lip, Voorzitter.
J. C. Overvcorde, Secretaris.
No. 106. Leiden, 9 Mei 1914.
In ons praeadvies van 20 Juli 1911 (lngek. Stukken n°. 200),
deelden wij U mede, dat bij besluit van ons College d.d. 7
April 1910 aan den aannemer, belast met den aanleg van
werken voor de HollandscheElectriscbe Spoorweg-Maatschappij,
Ch. de Vilder, was toegestaan de bestaande Driegatenbrug in
den Zijldijk, die voor het varen met zandbakken te klein
was, gedeeltelijk weg te nemen lot na afloop van het zand-
vervoer ten behoeve van den aanleg van de spoorlijn'Leiden
Oude-Wetering en daarnaast een tijdelijke brug met grootere
doorvaarthoogte en meerdere wijdte te bouwen. Aan deze
vergunning was o. a. de voorwaarde verbonden, dat naafloop
der werkzaamheden de oorspronkelijke brug weder in haar
vorigen toestand hersteld en de hulpbrug daarna afgebroken
moest worden.
Bij nader inzien bleek het echter niet wenschëlijk, om de
brug in den ouden toestand te herstellen. Het intact gelaten
gedeelte van de ten deele afgebroken Driegatenbrug ver
keerde n.l. door ouderdom in een zoodanigen toestand, dat
bij wederoptrekkiiig der brug op de bestaande grondslagen,
eene grondige herstelling toch binnen een kort tijdsverloop
onvermijdelijk zou zijn geweest.
Met het oog hierop werd in Uwe Vergadering van 27 Juli
1911 overeenkomstig ons advies besloten den aannemer te
ontslaan van zijne verplichting tot het in orde maken der
brug tegen betaling van een som van ƒ450.aan de gemeente.
De vernieuwing der brug zou dan in het jaar 1913 kunnen
plaats hebben, terwijl de gemeente zoolang de hulpbrug in
gebruik kreeg. Aan Gedeputeerde Staten en aan Dijkgraaf
en Hoogheemraden van Rijnland werd vervolgens, aangezien
de aan de Vilder verleende vergunningen tot het leggen en
hebben van een hulpbrug bij de Driegatenbrug inmiddels
afliepen, bij missives van 17 Augustus 1911 verzocht die
vergunningen ten name der gemeente te verlengen tot
1 Januari 1914.
Rijnland verlengde bij besluit van 26 Augustus 1911 de
vergunning, o. a. onder voorwaarde, dat de Driegatenbrug
vóór 1 Februari 1914 weder volledig moest zijn hersteldter
wijl in de desbetreffende vergunning der provincie van 11/18
September 1911 als voorwaarde o. a. was opgenomen, dat de
Driegatenbrug zoo spoedig mogelijk weder volledig in den
vorigen toestand moest worden teruggebracht, van welke ver
gunning blijkens mededeeling van Gedeputeerde Staten, gelijk
tijdig kennis werd gegeven aan Dijkgraaf en Hoogheemraden
van Rijnland.
Naar aanleiding van Uw bovenvermeld besluit van 27 Juli
1911 werd op de begrooting voor 1913 onder volgnummer
229 een bedrag van 4800.voor de vernieuwing der Drie
gatenbrug uitgetrokken, terwijl in dat jaar ook het bestek
voor het werk werd opgemaakt.
Ingevolge de Algemeene Keur van Rijnland verzochten wij
bij schrijven van 28 Juli 1913 aan Dijkgraaf en Hoogheem
iaden ons wel vergunning te willen verleenen tot het ge
deeltelijk vernieuwen der brug overeenkomstig de bij het
bestek behoorende teekening, onder mededeeling, dat het de
bedoeling was aas de brug dezelfde afmetingen te geven als
voorheen.
Eerst in September d. a. v. ontvingen wij van Rijnland
bericht, dat aan onze gemeente geen vergunning kon worden
gegeven voor de vernieuwing der brug volgens de overgelegde
teekening en wel op grond van het te geringe doorstroomings-
profiel der brug, indien zij geheel dezelfde afmetingen ver
krijgen zou als de oude brug. Slechts wanneer een door-
stroomingsprofiel van niet minder dan 40 M2. verkregen werd,
bestond tegen de vernieuwing geen bezwaar.
Aangezien het ons zonder meer niet mogelijk was aan te
nemen, dat Rijnland in het enkele feit, dat men dezerzijds
tot gedeeltelijke vernieuwing der tijdelijk ten behoeve van
den aannemer de Vilder weggebroken brug wenschte over te
gaan, aanleiding zou vinden, om te trachten de uitsluitend
ten behoeve van het Hoogheemraadschap te maken meerdere
kosten ten laste van onze gemeente te doen komen, wendden
wij ons den 21en November j.l. tot Dijkgraaf en Hoogheem
raden met het verzoek ons wel te willen mededeclen, of wij
het bij hunne missive van 10 September1 gedaan verzoek,
om het plan betreffende de vernieuwing der Driegatenbrug
in den Zijldijk aldus te wijzigen, dat een doorstroomingspro-
fiel van niet minder dan 40 M2. werd verkregen, in dien zin
konden opvatten, dat Rijnland genegen was de meerdere
kosten, welke aan die wijziging verbonden waren, ingevolge
het bepaalde bij artikel 23 der Algemeene Keur, voor reke
ning van het Hoogheemraadschap te doen komen.In dat
Art. 23. Indien de Vereenigde Vergadering van Rijnland verwijding, ver
andering of vernieuwing van een der bestaande sluizen, bruggen, kwakels,
hoofdelingen, heulen, duikers, riolen, dammen, sohoeiingen, muren, oever-
werken, of andere kunstwerken, in het belang der waterdoorstrooming nood
zakelijk heeft verklaard, geven Dijkgraaf en Hoogheemraden daarvan kennis
aan den betrokken onderhoudsplichtige.
De onderhoudsplichtige is verplicht die verwijding, verandering of ver-