DONDERDAG 26 FEBRUARI 1914.
29
commiezen der gemeente-secretarie, eerste afdeeling. De tweede
afdeeling is het bureau van den Gemeente-Ontvanger; in de
samenstelling van het personeel dezer afdeeling is geene ver-»
andering gebracht. Men heeft daar een boekhouder en een
eersten en een tweeden ambtenaar. Rij die afdeeling wordt niet
gesproken van adjunct-commies. Zooals de verordening thans
luidt, geldt zij voor alle klerken en adjunct-commiezen ten
stadhuize. Wat betreft uwe opmerking over de wenschelijk-
heid van twee rangen, wil ik dit zeggen, dat wij zulks juist
niet wenschen. De bedoeling is, dat wij in de toekomst niet
anders krijgen dan gediplomeerd personeel. Wij moeten ook
klerken hebben met diploma. Bezitten zij dit niet, dan bestaat
er voor hen weinig promotie. Een niet-gediplomeerd klerk
komt volgens de kort geleden gemaakte regeling voor bevor
dering niet in aanmerkingeen gediplomeerd klerk daaren
tegen kan na 6 jaar adjunct-commies zijn. Wij moeten er
naar streven ook in deze rangen menschen te krijgen, die
zelfstandig kunnen werken, menschen die wat meer kunnen
doen dan overschrijvenhet moeten menschen zijn, op wie
men kan steunen, en zulke personen moeten ook goed wor
den betaald. Het zit in de onduidelijke redactie, dat de be
volkingsagenten zich achtergesteld hebben kunnen gevoelen.
Overigens verschilt hun werk zoozeer van dat van de adjunct
commiezen, dat zij niet goed meer met elkaar kunnen worden
vergeleken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 3 tot en met 5 worden achtereenvolgens zon
der ber aadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Daarna
eveneens de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming.
XII. Verordening, houdende regeling van de bezoldiging
der politie-beambten in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. no. 33.)
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen het volgende amen
dement van de heeren Fokker, Sijtsma, van der Eist en
Botermans
»De ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen om in
art. 6 van de Verordening, houdende regeling van de bezol
diging der politie-beambten in de gemeente Leiden, te lezen
in plaats van: 1 Juli 1914, »1 April 1914".
Alvorens de algemeene beschouwingen te openen, wenschen
Burgemeester en Wethouders voor te stellen om in art. 2,
alinea 5, in plaats van: »de hoofdagent geniet een aanvangs-
wedde van 900.met 2 driejaarlijksche verhoogingen,
ieder van 25.—, tot een maximum van 950.te lezen:
»de hoofdagent geniet een aanvangswedde van 900.met
3 driejaarlijksche verhoogingen, ieder van 25,—, tot een
maximum van 975".
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil wel verklaren, dat ik met
genoegen heb kennis genomen van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders om de salarissen van de agenten
van politie te verbeteren. Toch zag ik nog gaarne in het
voorstel een wijziging aangebracht en dat wel ten aanzien
van het tijdperk, waarop het maximumsalaris kan worden
verkregen.
Mij dunkt, dat de tijdruimte die thans in de regeling door
Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, waardoor er
minstens 24 jaren moeten verloopen, eer een agent zijn
maximumsalaris kan bereiken, werkelijk wat te groot is.
Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen ver
zoeken de behandeling van deze verordening voor dit oogen-
blik uit te stellen, ten einde er eene zoodanige wijziging in
te brengen, dat zij in overeenstemming komt met het verzoek
der vereeniging van politieagenten, zoodat na een diensttijd
van 17 jaar het maximum zal zijn bereikt.
Het wil mij voorkomen, dat dit verzoek alleszins billijk is.
Zooals thans de verordening luidt, loopen de agenten naar
de 50 jaar, wanneer zij hun maximum zullen hebben bereikt,
en dan is de tijd voorbij, dat zij hun maximum het meest
noodig hebben. Daarom doe ik aan Burgemeester en Wet
houders het verzoek, om te besluiten tot uitstel der behan
deling dezer verordening, ten einde haar te wijzigen in dien
zin, dat het maximum na 17 dienstjaren wordt bereikt.
De Voorzitter. Wanneer U eene wijziging in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders wilt zien aangebracht, zult
U daartoe een voorstel moeten indienen. Burgemeester en
Wethouders kunnen zoo maar niet besluiten de behandeling
dezer verordening uit te stellen. Is dit uw wensch, dan moet
U zelf een voorstel daartoe doen. Wij willen de verordening
nu afhandelen en dat is ook alleszins billijk tegenover de
politie-agenten. Wilt U uitstel der behandeling, dan heb ik U
daartoe den weg aangewezen. De Raad zal dan moeten be
slissen.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik dank Burgemeester en
Wethouders voor de goede nota, die' zij genomen hebben
van netgeen ik heb opgemerkt in een der vorige vergade
ringen, al is het resultaat, waartoe zij gekomen zijn, niet
zooals ik het gaarne had gezien.
Het eene argument evenwel van Burgemeester en Wet
houders tegen mijn voorstel, dat men nl. in andere gemeenten
nog geene regeling heeft getroffen betreffende kindertoeslag
aan politieagenten, acht ik niet zeer sterk. Eéne gemeente
moet toch de eerste zijn met het doen van eene goede daad,
die door andere gemeenten kan worden nagevolgd.
Het andere argument acht ik sterker, dat het nl. moeilijk
is voor ééne bepaalde categorie van lager bezoldigde gemeente
ambtenaren eene geheel anders ingerichte salarisregeling in
te voeren, dan er bestaat voor ambtenaren van dezelfde ge
meente, die in ongeveer dezelfde financieële conditie verkeeren.
Dit argument vind ik vrij wat sterker dan het eerste
argument. Ik geloof daarom niet, dat het gewenscht is om
bij deze regeling te komen met een amendement, teneinde
over deze aangelegenheid eene principiëele beslissing uit te
lokken, omdat ik mij kan begrijpen, dat er Raadsleden zijn,
die hoewel principiëel voorstander om aan lager bezoldigde
ambtenaren in den tijd, dat het salaris voldoende is voor een
klein gezin, maar niet voldoende geacht kan worden voor
een groot gezin, eenigszins te gemoet te komen door het ver-
leenen var. kindertoeslag, toch bezwaar zouden maken om
op grond van de genoemde bezwaren incidenteel, waar het
slechts alleen deze ambtenaren betreft, met mijn voorstel
mee te gaan. De stemming zou dus niet zuiver zijn Wanneer
het echter mocht blijken, dat een deel van de leden van den
Raad met mij voor het principe gevoelen, dan zal ik gaarne
bereid zijn om ter gelegener tijd door het voorstellen van een
motie eene principiëele beslissing van den Raad uit te lokken;
mocht het mij evenwel blijken, dat er maar weinige leden
met mij hierin eenstemmig denken, dan zal ik het niet doen,
om den Raad niet noodeloos bezig te houden. Toch acht ik
de zaak van groot belang, vooral voor die ambtenaren die
een groot gezin hebben, maar ook in het belang der gemeente,
en wel met het oog op de gemeentefmanciën. Wat toch is
het geval? Wanneer men heeft een groot korps ambtenaren,
dan is het getal lager bezoldigden altijd veel grooter dan dat
van de hooger bezoldigden, en nu leert de ervaring, dat de
sterkste aandrang om salarisverhooging bijna altijd uitgaat
van hen, die groote gezinnen hebben en voor wie het dus
moeilijker is om met hun salaris rond te komen. Het gevolg
is, dat dergelijke argumenten dan indruk maken en men
komt er dan toe om te zeggen, dat ieder van denzelfden
rang en van denzelfden leeftijd, ongeveer een gelijk salaris
moet hebben, afgezien van de huiselijke omstandigheden,
zoodat zij voor wie die overwegingen niet zoo gelden, toch
ook in de verhooging deelen. Met het oog op de financiën
der gemeente moet men bij die salarisverhoogingen echter
altijd weer buitengewoon matig zijn, want men geeft dan
ook verhooging aan hen, die het niet zoo volstrekt noodig
hebben. Het gevolg is, dat men bij een regeling die wel voor
verschillende personen een groote verbetering bevat, toch
altijd eigenlijk dezelfde moeilijkheid behoudt, dat menschen
met 7 of 8 kinderen heel wat meer moeite zullen hebben
om met hun salaris rond te komen, dan zij die slechts een
of twee kinderen te verzorgen hebben. Van daar dat ik het
acht niet alleen in het belang van ambtenaren die met veel
kinderen zijn gezegend, maar ook wel degelijk in het finan
cieel belang van de gemeente, dat een dergelijke regeling,
als door mij gewenscht, werd getroffen. Wanneer mij dus
mocht blijken, dat mijn denkbeeld instemming vindt bij
eenige leden van den Raad, dan zal ik in de volgende raads
vergadering, of wanneer U, M. d. V., meent dat het daarvoor
het meest geschikte tijdstip is, door het indienen van een
motie, een principiëele beslissing van den Raad uitlokken.
En mocht dan die motie worden aangenomen, dan hoop ik
ook, dat de uitvoering daarvan niet zoolang op zich zal doen
wachten, als het geval is ten aanzien vart mijne motie be
treffende de rechtspositie van de ambtenaren, die reeds drie
of vier jaar geleden door den Raad werd aangenomen.
De heer Pera. M. d. V. Een enkel woord slechts naar aan
leiding van hetgeen door U is gezegd. U zegt wel, dat ik het
recht heb om een amendement in te dienen, maar U weet
toch zelf, hoe moeilijk het is voor een lid van den Raad om
in een geval als dit een amendement in te dienen, dat doel
treffend is en geschikt om dadelijk te worden toegepast. Wij
hebben hier te doen met opvolgende termijnen en met een
aantal verhoogingen, die op elkander volgen. En nu heb ik
gemeend het beste te doen en ook de meeste bescheidenheid
te betrachten tegenover den Burgemeester, wanneer ik voor
stelde een termijn van 17 jaren om tot het maximum salaris
te kunnen komen. Hoe de verdere indeeling in die 17 jaren
moet zijn, ik meen het beste te doen, dit over te laten aan
het oordeel van den Burgemeester, omdat hij dan een rege-