34
DONRERDAG 26
FEBRUARI 1914.
lijden, dan hapert er toch iets aan de regeling van het werk-
loozenfonds, dan dient er een verandering in het reglement
te komen. Hebben die menschen evenwel ongelijk, dan is het
niet kwaad, dat deze zaak hier ter sprake wordt gebracht;
wat hier wordt gezegd, wordt dan in de bladen opgenomen.
De heer Briët. Hoewel ik voorzitter ben van het Werk-
loozenfonds, kan ik op de vraag van den heer Vergouwen
toch geen antwoord geven, of nadere inlichtingen verstrekken,
wanneer ik niet eerst beter op de hoogte ben gesteld; want
wat de heer Vergouwen nu heeft medegedeeld, is allesbehalve
duidelijk. Daardoor is toch nog niet voldoende verklaard, waarom
de menschen niet op Vrijdag wilden werken, maar wel op
Maandag. Ik zou den heer Vergouwen dus wel willen verzoeken
om wat vollediger mededeelingen te doen.
De heer Vergouwen. De kwestie zit hierin, dat men door
Vrijdag en Zaterdag werkloos te blijven vergoeding krijgt
over de geheele week. Wanneer de werkman die beide dagen
aan het werk was geweest, had hij een week vergoeding
gemist. Dus men kan soms meer ontvangen door werkloos
te blijven, dan door aan het werk te gaan.
De heer Briët. De zaak is deze. De verordening op uit-
keering bij werkloosheid bepaalt, dat men 6 dagen werkloos
moet zijn alvorens recht te hebben op bijslag. Het kan nu
best voorkomen, dat er iemand is, die na 4 dagen werkloos
te zijn geweest, zegt: ik zal nog niet aan het werk gaan, want
anders krijg ik mijn bijslag niet.
De Voorzitter. Het zou m.i. beter zijn, dat de heer Vergou
wen zich voor inlichtingen wendde tot het werkloozenfonds. U
kunt van ons niet vergen, dat wij alle vragen kunnen beant
woorden. Ik zou U nu wel met een kluitje in het riet kun
nen sturen door te zeggen, dat wij de zaak zullen onder
zoeken, maar dit wil ik niet. De heer Briët is trouwens al
zoo vriendelijk geweest U te antwoorden.
De heer Vergouwen. Ik mag dan toch wel constateeren,
dat er iets hapert aan de regeling.
De Voorzitter. Dat behoeft nog volstrekt niet het geval
te zijn. Het hapert niet aan de regeling, maar de schuld zit
bij de menschen. Er zijn er altijd, die van eene regeling
misbruik trachten te maken.
De heer Vergouwen. Maar de regeling moest toch van dien
aard zijn, dat misbruik maken daardoor voorkomen wordt.
De heer Briët. Dan is het het beste, dat U maar zoo'n
regeling ontwerpt.
De heer Roem. M. d. V. In de Leeskamer heb ik de stukken
ingezien betreffende de wijze van snoeien van boomen. Mag
ik vragen hebben Burgemeester en Wethouders daarop reeds
een antwoord gegeven, en zoo ja, welk is dit?
De Voorzitter. Daarop kunnen wij thans nog geen antwoord
geven.
Niemand daarna meer het woord verlangende, wordt de ver
gadering gesloten.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.