DONDERDAG 5 FEBRUARI 1914. 21 de varkens al tamelijk zwaar belast zijn. En het is de vraag, ot die verhouding tusseben de slacht-en keurloonen voor koeien, paarden en varkens enz. wel geheel juist is. Om nu de kosten van het trichinenonderzoek alleen te gaan brengen op de varkens, zal ik maar in het kort zeggen, zou ik niet erg billijk vinden. Het is toch een maatregel, die, zooals ook door andere sprekers al opgemerkt is, ten algemeene nutte strekt. Verder kan nog gevraagd wordenhoe kan men de kosten van het nieuwe onderzoek precies berekenen, daar de nieuwe keurmeester toch, zooals ik zooeven zei, ook nog op een andere manier dienst zal kunnen doen? Ik zou het dus niet billijk achten de kosten van het trichinenonderzoek te bestrijden door verhooging van het keurloon voor varkens. Men kan het niet zoo uitzoeken. Tuberculose komt het meest voor bij koeien, moet men nu de kosten van die keuring hoofdzakelijk brengen ten laste van hen die koeien slachten? Dit gaat toch niet. Ik zou zeggen, dat het beter is de verschillende kosten als één geheel te beschouwen. Mocht dan later blijken, dat de uit gaven van dien aard zijn, dat de slacht- en keurloonen te laag zijn, dan zullen die moeten worden herzien, maar dan niet alleen het keurloon van varkens, maar ook dat van ander vee en vleesch. Nu zegt de heer van der Pot: Ik voel zoo weinig voor het argument van den Directeur, dat deze kosten niet op de con sumenten zullen kunnen worden verhaald. Het komt mij voor, dat wij ons niet behoeven te verdiepen in de vraag, of en hoe eventueel een slager de meerdere kosten zal kunnen verhalen op zijn klanten. Dat is een zaak, waar de gemeente buiten staat. Overigens zou ik zeggen, dat het argument toch wèl opgaat. Wanneer het slachtloon van een varken met 10 cent wordt verhoogd, hoe moeten dan deze meerdere kosten op de consumenten worden verhaald Het gevolg zal natuur lijk zijn, dat de consumenten veel méér zullen betalen, dan voor het trichinen-onderzoek vereischt wordt. Hoe kan men één dubbeltje omslaan over 200 pond vleesch, dat van één varken afkomstig is? Ten slotte moet mij nog een opmerking van het hart. Ik heb mij ten zeerste verbaasd over de motie of het voorstel van den heer Bots. De minderheid van ons College was tegen dit voorstel en de meerderheid er vóór. Nu begrijp ik niet, hoe plotseling een van de leden die de minderheid vormde, met een voorstel kan komen om deze zaak nog uit te stellen. Ik heb van dit verlangen naar meer gegevens niets geweten, ik hoor het nu voor het eerst. De heer Bots had toch, als Wethouder alle mogelijke door hem gewenschte inlichtingen kunnen verkrijgen. Wanneer hij mij er om had gevraagd, dan zou ik hem natuurlijk zeer gaarne alle gegevens hebben verstrekt, die ik te mijner beschikking had. Ik kan mij niet begrijpen, dat een van de leden van het Dagelijksch Bestuur komt met het voorstel, om dit punt aan te houden, ten einde omtrent de zaak nog een nader onderzoek in te stellen. Dat lijkt mij bijzonder vreemd. Wanneer een raadslid iets dergelijks deed, dan is dat te begrijpen, want die is niet altijd in de gelegenheid om zich alle gegevens te verschaffen, maar dat een Wethouder dat doet, lijkt mij bijzonder vreemd. Zoolang ik lid ben* van den Raad, heb ik zooiets nog nooit op de viool hooren spelen! Dit betreft nu meer de vorm-kwestie. Wat het voorstel zelf van den heer Bots betreft, ik geef den Raad in overweging dit niet aan te nemen. Wat komt het er nu toch op aan, of de trichinosis in meerdere of mindere mate voorkomt en of er in Amsterdam 10 of 13 of 20 gevallen zijn voorgekomen? Alleen in Haarlem zijn, zooals ik heb meegedeeld, in een goed jaar 13 gevallen van trichinosis geconstateerd, ünomstootelijk staat dus vast, dat die ziekte in de buuit van Leiden voor komt speciaal in den Haarlemmermeer, waarvan enkele van die varkens afkomstig waren. De heer Roem herinnerde er terecht aan, dat er verleden jaar ook te Katwijk gevallen van trichinosis bij varkens zijn geconstateerd. Wat zou een onder zoek naar het juiste aantal van de in Amsterdam geconstateerde gevallen nu uitmaken, want van Haarlem weten wij het precies. Wanneer de Raad het standpunt inneemt: De trichinosis komt weinig voor, en dus is er geen gevaar, dan moet hij het voorstel afstemmen. De Raad draagt daarvan dan natuur lijk de verantwoordelijkheid. Ik zou echter niet gaarne zien, dat dit gebeurde. Het zou mij zelfs zeer spijten. Leiden heeft op hygiënisch gebied een goeden naam en heeft in vele ge vallen op dit gebied het goede voorbeeld gegeven, en het zou mij ten zeerste verheugen, wanneer onze gemeente ook ten opzichte van het trichinen-onderzoek vooraan stond en dus; ook, wat dezen hygiënischen maatregel betreft, het goede voor beeld gaf. De heer Bots. M. d. V. Ik wensch den heer van der Lip te antwoorden, dat ik in de meening verkeerde, dat in de mij ter inzage gezonden portefeuille alle stukken waren, die op deze zaak betrekking hadden. Die stukken heb ik alle nagezien, waarna de zaak bij Burgemeester en Wethouders is behandeld. Meenende, dat zooals het m. i. behoort, vanwege de Commissie voor het Slachthuis en den Directeur alle inlichtingen waren verstrekt, die te verstrekken waren, kon ik niet op de gedachte komen, nadere inlichtingen te vragen. Trouwens ik geloof dat de gegevens omtrent het onderzoek op trichinosis te Haarlem, zoo even door den heer van der Lip medegedeeld, van recenten datum zullen zijn. De heer van der Lip zeide vervolgens, dat wij een zoo schraal getal ambtenaren hebben, die zijn aangewezen voor den stadsdienst. Wanneer mijn motie wordt aangenomen, dan zou ik den heeren in overweging willen geven om eens na te lezen het rapport van de commissie ad hoe en vooral te vergelijken de tabellen V en VI; tabel V betreft het aantal slachtingen en tabel VI het aantal ambtenaren. Indien het noodig is, om voor den stadsdienst, wanneer meer toezicht gehouden moet worden, nog een ambtenaar te hebben, dan kan dit misschien door een ver plaatsen van het werk aan het Slachthuis te vinden' zijn. Er staat bijv. op blz. 36 van het rapport van de commissie ad hoe, dat alle keuringen te Haarlem geschieden door derr adjunct-directeur en dat alleen bij groote drukte één opzichter hem bijstaat. Misschien dat hier in dien geest ook iets te doen is. Naar aanleiding van de mededeelingen van den heer' van der Lip betreffende Haarlem zou ik dan juist met mijn voorstel willen bereiken, dat ook inlichtingen uit Amsterdam verstrekt worden, om dan te kunnen beoor- deelen, in hoeverre de trichinosis in Nederland en in de om streken onder de varkens voorkomt. De heer Pera. M. d. V. Een enkele opmerking naar aan leiding van hetgeen de heer van der Lip gezegd heeft. Hij is in de eerste plaats begonnen te zeggendat een keuring op de trichinen gewenscht is, wat in 't algemeen genomen uit het oogpunt van het bevorderen van de gezondheid, kan worden toegestemd. En ten tweede vroeg hij, of deze keuring noodig is. Indien, zooals de heer van der Lip zegt, met de mate van het gevaar rekening moet gehouden worden, dan is natuurlijk onderzoek noodig naar het kwaad door de trichinen gesticht, en ik zou dan zeggen: ziet om u heen naar iedere gelegenheid, waar het al of niet bestaan van dit gevaar kan worden geconstateerd. Op die wijze kunnen wij de mate van het gevaar te weten komen. Daarover hoeft dan thans weinig geredeneerd te worden. De heer van der Lip. Dat hoeft ook niet! De heer Pera. De kwestie, waar het om gaat, is in dit geval Wat kost het? Ik wil gulweg bekennen, dat ik ook voor deze keuring zou zijn, als het niet de kwestie van de kosten was; maar omdat wij er in den Raad eenmaal op uit moeten zijn, om iederen gulden te besparen, die niet noodzakelijk moet worden uitgegeven, meen ik dat de voordeelen, die dat keuren zal opleveren, volstrekt niet evenredig zijn aan de betrekkelijk hooge kosten, die er aan verbonden zijn. Er is ook meegedeeld, dat de wenschelijkheid van het keuren ook uitgesproken is door de vereeniging van slachthuisdirec teuren. Als ik de bekwaamheid had, om directeur van een slachthuis te zijn, en als zoodanig morgen een aanstelling ont ving, dan zou ik direct ook vóór de keuring op trichinen zijn. De heer Sijtsma. Dat is niet mooi van u! De heer Pera. Dat is zeer mooi en zeer logisch. Als directeur zou ik zeggen: dat is mijn zaak, mijn werk, en ik wil het zoo goed mogelijk hebben, en ik zou mij niet verplicht achten in de eerste plaats met de kosten rekening te houden. Maar- wij zijn als Raadsleden wel degelijk verplicht rekening te houden met de kosten in verband met het heil, dat wij er door aan brengen. Hoeveel noodige dingen worden niet afgewezen ter wille van de kosten! Het is toch opmerkelijk, dat op het gebied van 't gevaar, dat hier zal worden bestreden wij in Leiden en de omstreken geen enkel voorbeeld hebben, dat kwaad is ge sticht. Dat is althans niet noemenswaard en in zooverre is de uitgave dus niet gemotiveerd. Waar de heer van der Lip zeide, dat er groote belangen op het spel staan, moet ik toch vragen, waaruit de grootte van die belangen blijkt. Wanneer daar be wijzen voor bestonden, was het heel iets anders. Dan nog de kwestie, wie het betalen zal. Wanneer het een maal zoo zal zijn, dat men besluit, om tot de keuring over te gaan, zou ik zeggen, dat het gewenscht is, dat de stad het betaalt en dat men het in dit geval niet op de verbruikers verhalen gaat. Hiermede heb ik gezegd, wat ik te zeggen had en ik blijf bij de slotsom, dat de voordeelen, die wij hier zullen behalen, hoegenaamd in geen verhouding staan tot de belangrijke kosten, die er aan verbonden zijn, omdat wij eigenlijk gezegd geen gevaar kennen. De heer van der Lip. M. d. V. Nog een enkel woord slechts. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik mij verbaasd heb over het gezegde van den heer Pera, dat ik geen rekening heb gehou-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1914 | | pagina 9