18
DONDERDAG 5 FEBRUARI 1914.
neer na verloop van eenigen tijd mocht blijken, dat er geen
geval van trichinosis in ons land is voorgekomen (waarvan
wij op het oogenblik absoluut niets weten) dan zouden
wij kunnen zeggen: Wij zullenj er maar uitscheiden. Maar
op het oogenblik zijn wij als overheid niet verantwoord, een
dergelijk onderzoek niet in te voeren. Dat is-ook de mee
ning van de directeuren van de abattoirs en die zullen in
deze toch zeker wel het meestgezaghebbend zijn. Ik dank u.
De heer Roem. M. d. V. Na de stukken, die ter visie ge
legen hebben gelezen te hebben, meen ik, dat wij geen oogen
blik mogen aarzelen, om te besluiten het voorstel van Burge
meester en Wethouders, aan te nemen. Indien men bedenkt,
dat in Katwijk drie van de vier varkens, die men er van
verdacht, trichineus waren, meen ik, dat wij zoo spoedig
mogelijk moeten besluiten, om een voortdurend onderzoek
naar trichine te doen instellen.
De heer Bosch. M. d. V. Ik heb de stukken met aandacht
nagegaan, omdat ik het een belangrijke zaak vond, en omdat
het werkelijk moeilijk is, om, wanneer van wetenschappelijke
zijde aangevoerd wordt, dat er een gebrek is en gevaar be
staat, te zeggen: neen, dat doe ik niet. Maar toch, niettegen
staande ik met ernst de stukken onderzocht heb, ben ik niet
tot de overtuiging gekomen, dat wij juist nu reedsstappen zouden
moeten doen, die door den Directeur van het Slachthuis en de
meerderheid van Burgemeester en Wethouders voorgesteld
worden. In de eerste plaats is het zeer sporadisch voorkomen
van de trichinosis, die nu en dan in ons vaderland voorkomt,
bij een zeer sporadisch voorkomen gebleven. In de tweede
plaats is er, voordat nog aan abattoirs gedacht werd dan
alleen voor het slachten voor de export in Amsterdam en Rotter
dam, die dus een geheel andere bedoeling hadden dan de tegen
woordige abattoirs met de scherpe keuringen door de
Regeering steeds opgelet, dat wanneer er spek noodig was
voor het leger, dat zou zijn van inlandsche varkens. En om
dat te bevorderen en aan het leger geen buitenlandsch spek
tot voedsel te geven, is er door den Nederlandschen Slagershond
over gedacht, om, onder leiding van het 's-Gravenhaagsche
Gemeenteraadslid van Santen, zelf spekslager, een bondsstempel
in te voeren, waarmede plaatselijke en beëedigde stempelaars
stempelden, opdat aldus gestempeld spek aan het leger ge
leverd kon worden, zoodat men volkomen waarborg had, dat
men te doen had met vleesch van inlandsche varkens. Dat
was, om te voorkomen, dat het trichineuse spek, dat vooral
uit Amerika werd ingevoerd, niet door het leger zou worden
verorberd.
Nu heeft mij dit het meest in de stukken van den Directeur
gefrappeerd, dat hij zegt, dat een. onderzoek van het bereide
vleesch vooralsnog niet in aanmerking hoeft te komen. Hij
zegt, dat een aantal van de hammen het aantal is mij
ontgaan die uit Amerika ingevoerd worden en door hem
onderzocht werden trichineus bleken te zijn, maar toch on
schadelijk waren, doordat de beestjes gestorven waren. Wanneer
we dus tot dezen maatregel over zouden gaan, zouden wij een
groote onbillijkheid begaan, om, terwijl toch het meeste van
het varken zoo gebruikt wordt, bijv. in den vorm van rook-
spek, dat de trichinen reeds gedood zijn, zooals zelfs blijkt uit
de Amerikaansche hammen, waarin de trichinen bij een berei
ding zonder koken gestorven zijn, deze werkelijk dure maatregel
te nemen voor het weinige, dat wij daarmede zullen bereiken
met het oog op het gelukkig weinig voorkomen van trichinosis,
liet komt in een menschenleeftijd eens een of tweemaal voor,
zoodat men in Nederland gelukkig nog niet hoeft te spreken
van trichineuse varkens.
Ik kan mij daarom volkomen aansluiten bij hetgeen de heer
Bots gezegd heeft en hoewel ik voor mij liever de zaak afge
stemd had, omdat er naderhand toch altijd gelegenheid zal
zijn, om er op terug te komen, zal ik er toch voor te vinden
zijn, om mijn stem uit te brengen voor het voorstel van den
heer Bots.
De heer Fokker. M. d. V. Ik schaar mij ook aan de zijde
van den heer Bosch en van den geachten Wethouder, den heer
Bots. Ook ik kan mij moeielijk met het voorstel van de meer
derheid van het College van Burgemeester en Wethouders
vereenigen, niettegenstaande de heer van Gruting een uitgebreid
betoog ten gunste van dat voorstel heeft geleverd en heeft
gezegd, dat ieder, die er anders over dacht dan Burgemeester
en Wethouders, zich op een onjuist standpunt plaatste. Dat
waag ik er op, Mijnheer de Voorzitter. Zoo zeide de heer van
Gruting ook, dat geen hygiënist het op zijn verantwoording
zou durven nemen, om in de gemeente Leiden een onderzoek
naar trichinosis bij varkens achterwege te laten, maar alle heeren
hygiënisten, die dat niet op hun verantwoording zouden durven
nemen, behoeven het niet te betalen. Daar gaat het toch voor
een groot gedeelte omWanneer wij de zekerheid hadden, dat
wij door het invoeren van een dergelijk trichinen-onderzoek
alle bewoners van Leiden tegen het trichinen-gevaar zouden
kunnen beschermen, dan zou er alles voor zijn te zeggen, maar
het toebereide varkensvleesch wordt buiten die keuring ge
houden, zoodat wij per slot van rekening nog maar half
werk doen. Het is misschien mogelijk, dat er bij het gebruik
van toebereid varkensvleesch minder gevaar voor trichinen
bestaat, maar dat moeten wij toch nog afwachten. In ieder
geval weten wij met zekerheid dat wij door die f 1000.- of
f 1200.- te voteeren niet doen wat de heer van Gruting
wil: Leiden behoeden voor het trichinen-gevaar. Om daar
voor nu f 1000.- of f 1200.- te voteeren, lijkt mij, vooral waar
het gevaar van trichinen-vergiftiging, zal ik maar zeggen,
volgens de statistiek, die de heer Bots heeft aangehaald, niet
zoo buitensporig groot is, niet geheel verantwoord. Ik herinner
mij als kind, toen ik nog in Middelburg woonde, dat er in Goes
gevallen van trichinen-vergiftiging voorkwamen. Het gaf toen
heel wat opschudding, maar na dien tijd heb ik verschrik
kelijk weinig van trichinen-vergiftiging gehoord. Waar de
heer Botermans bovendien heeft aangehaald, dat in Amsterdam
op de 60000 varkens die daar jaarlijks worden geslacht, in
1912 zich slechts vier gevallen en in 1913 geen enkel geval
van trichinosis heeft voorgedaan, daar meen ik, dat het ge
vaar voor trichinen-vergiftiging in het voorstel van Burge
meester en Wethouders wel wat erg breed wordt uitgemeten.
Zeker, de overheid moet in deze voorgaan en de overheid
moet ook werkelijk ingrijpen, wanneer er ernstig gevaar voor
de gezondheid van de inwoners dezer gemeente bestaat. Dat
gevaar zie ik echter niet zoo ernstig in. Het lijkt mij meer,
dat het er om te doen is, om deze zaak hier erg mooi gere
geld te hebben en om de enkele trichine, die misschien zou
kunnen voorkomen, wetenschappelijk vast te stellen en in de
statistieken op te nemen. Het lijkt mij echter niet verant
woord om daarvoor f 1200.- uit te geven.
Iets anders is, en dat denkbeeld zou ik Burgemeester en
Wethouders in overweging willen geven en de heer van Gruting
zal daarmede ook wel subsidiair gaarne willen medegaan:
Laten wij degenen, die bang zijn voor trichinen en hun var
kensvleesch daarop willen doen onderzoeken, hiertoe kosteloos
in de gelegenheid stellen, m. a. w., laten wij het keurloon
voor het trichinen-onderzoek wegnemen. Dat zal niet mede
brengen een uitgaaf voor het aanstellen van een nieuwen
keurmeester en de verbazend groote uitgaven, die nu worden
voorgesteld, terwijl daarmede ook gedeeltelijk wordt bereikt,
het doel, dat men zich voorstelt te bereiken.
Overigens ga ik gaarne mede met het voorstel van den
heer Bots, dat ik zooeven de eer had te ondersteunen.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan, wat de zaak zelf
betreft, wel medegaan met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Ik kan mii echter niet zoo heel best vereenigen
met dë meening, tenzij ik van het tegendeel word overtuigd,
dat de kosten van dit onderzoek zullen moeten worden ge
vonden op de wijze als door Burgemeester en Wethouders
wordt voorgesteld. Ik heb geen enkel argument gevonden,
waarom de kosten van een dergelijk onderzoek geheel moeten
komen ten laste van de gemeentekas. Naar mijn meening
zouden die kosten althans gedeeltelijk kunnen worden ge
vonden door verhooging van het keurloon voor varkens. Dat
ligt toch in de lijn van het beginsel, dat ook bij de vleesch-
keuring in haar geheel wordt gevolgd, n.l. dat de kosten van
de keuring deels door de gemeente deels door het keurloon
worden gedragen. Nu heb ik geen enkel argument gevonden,
waarom dit hier niet zou mogen geschieden. Het eenige
argument is: het keurloon is hier reeds niet bijzonder laag;
maar daartegen kan toch worden aangevoerd, dat, wanneer
dit onderzoek wordt ingevoerd, het keurloon toch wel hooger
mag worden gesteld dan daar, waar een dergelijk onderzoek
niet plaats heeft, omdat het varkensvleesch, dat op trichinen
is onderzocht, daardoor een grootere waarde krijgt.
Voor de consumenten heeft die keuring m.i. in de eerste
plaats belang en iemand, die op het eten van varkensvleesch
gesteld is, zal gaarne een kleinigheid meer geven, als hij
weet, dat het gevaar voor trichinen vergiftiging uitgesloten is.
In het advies van den directeur heb ik ook een argument
gevonden, dat mij eenigszins vreemd voorkomt. De directeur
zegt daar, dat het zoo weinig is, hetgeen op het keurloon
gezet zou moeten worden, om de kosten reeds geheel te
dekken, dat de slagers het niet op hun consumenten zullen
kunnen verhalen en het dus zelf zouden lijden. Dat lijkt mij
toch eenigszins een onderschatting van de slimheid en zaken
kennis van de varkensslagers, wanneer men meent, dat zij
niet in staat zijn om het kleine bedrag ik meen, dat het
slechts een dubbeltje per varken is zóó in rekening te
brengen, dat zij er geen schade bij hebben. Misschien halen
zij er nog wel wat meer uit; in elk geval kan men dat ge
rust aan hen overlaten. Ik kan begrijpen, wanneer men als
bezwaar aanvoert dat het keurloon te hoog wordt, dat men
er zooveel op zet, dat het bedrijf van varkensslager onmogelijk
wordt, omdat niemand meer varkensvleesch wil hebben, maar
niet, dat men zegt, dat wat er bij moet, te laag is. Ik zie