216 DONDERDAG 27 NOVEMBER 1913. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig bet praeadvies besloten. XI. Voorstel van Mr. A. J. Fokker, in zake de heffing van een toegangsprijs voor het bezichtigen van het Raadhuis. (Zie Ing. St. no. 295.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Fokker. M. d. V. Ik wil slechts een enkel woord over deze zaak zeggen. Ik zal het zeer kort maken. Ik was van plan om er niets over te zeggen dan dit, dat het mij zeer bevreemdt, dat, waar Burgemeester en Wethouders twee maanden noodig gehad hebben om mijn voorstel af te maken, zij mij slechts drie dagen geven om tegenover het ingekomen stuk van Burgemeester en Wethouders mijn bezwaren te overwegen. Ik verlang daaromtrent geen verantwoording van Burgemeester en Wethouders, ik zal er ook niet van zeggen, dat ik het niet beleefd vind. üp een beleefde behandeling stel ik wel prijs, maar daarop reageer ik niet; evenwel de billijkheid had geëischt, dat als Burgemeester en Wethouders twee maanden nemen, zij mij ook méér dan drie dagen hadden gegeven. Het was mijn voornemen om er niets meer dan dit over te zeggen, maar ten slotte geeft het stuk van Burgemeester en Wethouders mij toch aanleiding, om een enkele opmerking te maken, die ik in de gauwigheid, in de enkele oogen- blikken tijd< die ik had, om van het praeadvies kennis te nemen, meende te moeten maken. Burgemeester en Wethouders beroepen zich op het advies van Vreemdelingenverkeer en zeggen, dat aanneming van mijn voorstel een merkbaren invloed op bet bezoek van vreem delingen hebben zal, aangezien vreemdelingen niet gaarne een retributie betalen. De belastingbetalers echter betalen ook niet gaarne belasting, maar het is eenvoudig de vraagr, of het billijk is, dat er een retributie geheven wordt, niet of het betalen aangenaam wordt gevonden Maar bovendien, de vreemdelingen zullen er heusch niet op kijken, of zij een paar dubbeltjes meer zullen moeten uitgeven. Dan zeggen Burgemeester en Wethouders, dat het een onaan- genamen en ongastvrijen indruk maken zalmaar of iemand fooien moet geven, waarvan hij weet, dat hij er niet af komt, of een kleine retributie, waarvan hij weet, dat hij er mee af is, dat blijft precies hetzelfde. Het is zoo moeilijk, zeggen Burgemeester en Wethouders, om op voldoende en niet kostbare wijze te kunnen contro leeren, of iemand voor zaken op een der bureaux moet zijn, dan wel, of hij enkel het Raadhuis binnentreedt om het te bezichtigen. Het is voornamelijk gedaan om de vreemdelingen te laten betalen, want ik neem aan, dat vreemdelingen die van buiten komen, niet zoo geslepen zullen zijn, om naar be neden te gaan bij den Burgerlijken Stand om te doen, alsof zij daar een kind komen aangeven om zoo het Stadhuis door te wandelen. Zij kunnen, zeggen Burgemeester en Wethouders, de bureaux van den Gemeenteontvanger binnentreden, maar men begrijpt toch wel, dat die vreemdelingen geen belasting zullen komen betalen. Burgemeester en Wethouders meenen, dat er wel een portier voor noodig is en dat er wel voor iederen ingang een portier moet zijn. Dat zijn nu toch werkelijk argumenten van weinig beteekenis. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat het haast niets, slechts een luttel bedrag op zou brengen, maar aan den anderen kant zeggen zij, dat aan den bediende, die daar de bezoekers rondgeleidt ik sprak ten onrechte van concierge, dat moet inderdaad bediende zijn een jaarlijksche schade loosstelling moet worden gegeven wegens het gemis aan emolumenten, door hem in verband met het bezichtigen van het gebouw genoten. Welnu, als die man een flinke schadeloosstelling moet krijgen, blijkt daaruit, dat de vreemde lingen onverplicht, zonder dat daar een wettelijke verplichting voor bestaat, toch al heel wat per jaar aan fooien offeren, zoodat, als er een reglementaire bijdrage was, dit ook wel wat beteekenen zou voor de gemeentekas. Anders zou het bezwaar van het missen van de emolumenten geen gewicht in de schaal leggen. Men zou, meent men, het bezoek aan het Raadhuis zeer verminderen door een dergelijken maatregel te nemen, üf dit, wanneer het werkelijk het geval zou zijn, te bejammeren zou zijn, weet ik niet. Wanneer ik in de Leeskamer zit, vind ik het zeer hinderlijk, wanneer ieder oogenblik een bediende binnenkomt om te vragen, of eenige vreemdelingen de kamer mogen zien. Het stoort altijd. Wat het bezoek aan de Lees kamer aangaat, ik zou het niet zóó vreeselijk vinden, indien dat werd verminderd. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat men de Raads zaal kan zien tijdens de raadsvergaderingen. Ik heb nog nooit een schare vreemdelingen tijdens een raadsvergadering op de tribune gezien. Bovendien zou men dan juist een dag moeten uitzoeken, dat er raadsvergadering is, ten einde dat kwartje te ontloopen. Zoo zeggen Burgemeester en Wethouders ook, dat men bij huwelijken de nieuwe Leeskamer en de Trouwzaal kan zien, maar het lijkt mij toe dat er weinig vreemdelingen komen kijken, wanneer er menschen trouwen, om dat kwartje uit te sparen. Dat zijn dan ook bezwaren, die moeilijk eenig gewicht in de schaal kunnen leggen. Het zou misschien mogelijk zijn, dat stadgenooten en per sonen uit den onmiddellijken omtrek gauw nog even het Stadhuis komen bezichtigen vóór dat zij een kwartje moeten betalen. Het is er mij echter om te doen geweest er ook een stokje voor te steken dat vreemdelingen, die het Stadhuis willen bekijken, in het vervolg daarvoor geen gebruik meer maken van de diensten van den bediende, die daarvoor niet door de gemeente betaald wordt. Immers, wanneer die man vreemdelingen moet rondleiden, is hij niet disponibel voor ander werk. Daaraan zou ik een einde willen zien gemaakt, door de diensten, die van dien man worden gevorderd, aan de gemeentekas te laten betalen. Dat was mijn bedoeling. Ik was niet verder in de gelegenheid om, waar ik maar drie dagen tijd had, informaties in te winnen in andere ge meenten op het voetspoor van Burgemeester en Wethouders. Ik kan tegenover de mededeelingen van Burgemeester en Wethouders geen enkele positieve mededeeling van mij zelf stellen. Ik meen echter, dat ik de bezwaren, die door Burge meester en Wethouders tegen mijn voorstel zijn aangevoerd, zooveel mogelijk heb weerlegd. Het zou mij aangenaam zijn, wanneer ik uit den Raad een stem mocht hooren, die opkwam tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma. M. d. V. Naar aanleiding van dit zeer uitgebreide praeadvies de heer Fokker zeide, dat zijn voorstel daarbij wordt afgemaakt, maar hij is wat ontstemd zou ik de vraag willen stellen: Hebben Burgemeester en Wethouders ook onderzocht, hoeveel de bedoelde heffing jaarlijks ongeveer zou opbrengen? Dat staat niet in het prae advies vermeld, en daar harigt toch alles van af. Ik ben niet een zoo groot voorstander van het voorstel van den heer Fokker; maar indien toch een groot bedrag aan inkomsten zou kunnen worden verwacht, dan zouden de argumenten van Burgemeester en Wethouders toch niet zooveel beteekenis heb ben. Dat men het niet aangenaam zou vinden, stem ik toe; wij willen graag gastvrij zijn en den vreemdelingen ter wille, maar dat gaat toch niet altijd. Het zou toch ook veel gast vrijer en aangenamer zijn, als de marktbezoekers geen markt- gelden en de schippers die hier binnen komen geen brug- en havengelden behoefden te betalen. Maar daarom gaat het niet altijd Dat de controle zoo moeilijk zou zijn als Burgemeester en Wethouders laten voorkomen, geloof ik niet. De heele kwestie komt echter hierop neer, welk bedrag deze maatregel zou opbrengen. Is het een bedrag, dat eenigszins de moeiten en de lasten die er uit voortvloeien loont, dan zouden wij over de bezwaren kunnen heenstappen. Burgemeester en Wethouders hebben verschillende plaatsen opgenoemd, waar geen retributie wordt geheven, o. a. Nijme gen. Deze week vertelde mij echter iemand, die in Nijmegen het Raadhuis had bekeken, dat hij aan den ingang een bon netje in ontvangst moest nemen tegen betaling van tien of twintig cent. In die plaats bestaat misschien geen verordening in dien geest, maar dat wil dus nog niet zeggen, dat er geen retributie wordt geheven. Ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders omtrent Nijmegen in de war zijn, anders ben ik verkeerd ingelicht. Geldt dit misschien ook van andere ge meenten waar Burgemeester en Wethouders geïnformeerd hebben? Ik zou echter gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen, of zij een onderzoek hebben ingesteld, hoeveel vreemdelingen jaarlijks het Stadhuis bezoeken en hoeveel deze maatregel zou opbrengen. Dat moet alleen beslissen. De Voorzitter. In de eerste plaats wil ik naar aanleiding van het debat opmerken, dat de heer Fokker, zooals de heer Sijtsma terecht zegt, ontstemd schijnt te zijn, omdat wij zijn voorstel zouden afgemaakt hebben. Maar de heer Fokker be grijpt toch wel, dat bij ons niet de bedoeling voorgezeten heeft, om zijn voorstel af te maken. Ik verklaar niet te be grijpen, hoe de heer Fokker tot een dergelijke conclusie komt. En dat wij twee maanden noodig gehad hebben voor ons prae advies, de reden daarvan is, dunkt mij, duidelijk, wanneer men de vele informaties ziet, zoowel bij de Vereeniging ter bevordering van Vreemdelingenverkeer, als bij de verschillende gemeenten ingewonnen. Dit kan dus, dunkt mij, geen ver wondering wekken. Dat de heer Fokker maar drie dagen tijd zou gehad hebben, daarover kan hij zich toch niet beklagen. Mij dunkt dat is toch wel voldoende. Men mag toch aan nemen, dat de heer Fokker zijn voorstel wel overwogen in gediend heeft en dat hij dus van te voren ook reeds geïnfor meerd heeft hoe het in andere plaatsen geregeld is en of daar de heffing wat opbrengt. Burgemeester en Wethouders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4