GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
465
ISGEKOAIËX STUKKEW.
N°. 305. Leiden, 25 November 4913.
De Commissie van Financiën heeft de eer U, naar aanlei
ding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verhooging der opcenten op.de hoofdsom der personeele be
lasting, opgenomen onder No. 291 der Ingekomen Stukken,
het volgende als hare meening te doen kennen.
In het algemeen kleeft, naar haar zienswijze, aan de per
soneele belasting, vooral voor zoover deze geheven wordt naar
den grondslag huurwaarde, het bezwaar, dat haar druk niet
zooveel mogelijk evenredig is aan de draagkracht der belas
tingplichtigen, een bezwaar, dat natuurlijk zich sterker doet
gevoelen naarmate het getal Opcenten op de hoofdsom hooger
wordt. Waar nu het aanhangige voorstel slechts een betrek
kelijk geringe verhooging beoogt en deze bovendien uitsluitend
treft de bewoners van perceelen, waarvan de belastbare huur
waarde hooger is dan f 325, daar kan zij met dat voorstel
wel meegaan, doch zij zou daarbij toch uitdrukkelijk de
wenschelijkheid willen uitspreken, dat, zelfs wanneer nog
hoogere eischen aan de gemeentekas mochten gesteld worden,
het nu bereikte getal van 400 gemeentelijke opcenten op de
personeele belasting niet worde overschreden. Liever zou zij
in dat geval overgaan tot invoering eener andere, door de
Gemeentewet toegelaten belasting, waartegen ook wel weder
bedenkingen zullen zijn te opperen, doch, voor zoover zij op
het oogenblik kan oordeelen, geen bedenking, die alsdan
zwaarder dan de bovenbedoelde zou moeten wegen.
Met dit voorbehoud voor de toekomst geeft de Commissie
U derhalve in overweging het thans ingediende voorstel van
Burgemeester en Wethouders aan te nemen.
De Commissie van Financiën.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 306. Leiden, 26 November 1913,
Tegen de voordrachten van Burgemeester en Wethouders
tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds
der Stedelijke Gasfabriek met een bedrag van f 24000.en
dat der Electriciteitsfabriek met f 6000 (Ing. St. No. 294)
bestaat bij de Commissie van Financiën geene bedenking;
evenmin tegen de voordracht tot overneming in eigendom
en onderhoud bij de gemeente van een gedeelte der Buiten
laan. (Ing. St. No. 298).
Zij geeft U derhalve in overweging overeenkomstig die
voordrachten te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 307. Leiden, 26 November 1913.
Overeenkomstig het bepaalde in Art. 2 der Verordening
van 24 Maart 4910 (Gem. bl. No. 9) hebben wij de eer U
te berichten, dat met 31 Dec. a. s. aan de beurt van aftreding
zijn onze medeleden Mevr. Wed. C. A. Siegenbeek van Heu-
kelomLamme, Mevr. A. CosijnSanders, en de Heeren G.
Mizée en H. J. J. M. Damen.
Ter vervulling van de daardoor ontstaande vacatures bieden
wij U de volgende aanbevelingen aan:
a. 1. Mevr. Wed C. A. SIEGENBEEK v. HEUKELOM—
Lamme.
2. Mevr. E. DE SITTER—Suermondt.
b. 1. Mevr. A. COSIJNSanders.
2. Mevr. Wed. T. B. VAN WETT CM—Kramers.
c. 1. G. MIZÉE.
2. A. COUVÉE P.Jzn.
d. 4. H. J. J. M. DAMEN.
2. JAN J. A. M. VAN DER VELDEN.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
H. G. v. d. S. Bakhuyzen,
Voorzitter.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
N°. 308. Leiden, 2 December 1913.
In het eind van het vorig jaar werd in onze handen ge
steld een schrijven van de Commissie van Fabricage ten ge
leide van eenige voorstellen, die verbetering beoogden te
brengen in de hier ter stede gebruikelijke wijze van straat-
aanleg.
Daarin kwam de Commissie mede op grond van een
ingesteld onderzoek naar de geldende voorschriften in andere
gemeenten -tot de conclusie, dat, terwijl straataanleg thans
in den regel door particulieren (d.w.z. door de bouwonder
nemers) geschiedt, deze in het vervolg uitsluitend van ge
meentewege zou moeten plaats vinden.
Behoudens eene enkele gunstige uitzondering toch,
aldus redeneerde de Commissie geschiedt de aanleg door
bouwondernemers op weinig betrouwbare, dikwijls hoogst
onvoldoende wijze; slechts naar één doel wordt daarbij ge
streefd: vermijding van uitgaven. Toezicht van gemeente
wege, voorzoover dit kan worden uitgeoefend vermag
niet te beletteD, dat de wijze van uitvoering en de gebezigde
materialen, vooral die voor de rioleering, vaak veel te wenschen
overlaten; immers tiet eenig voorschrift, waaraan men zich
alhier te houden heeft, is dat van art. 4 der Verordening op
het Bouwen en Sloopen en dit artikel vordert slechts, dat
men bij straataanleg de plaats, de afmetingen, de richting
en de hoogte in acht neemt, die door den Gemeenteraad
daarvoor worden bepaald. Doch overigens is men in onze
gemeente volkomen vrii en de eenige indirecte dwang, die
in soortgelijke gevallen nog kan worden uitgeoefend, ligt in
het uiten van de bedreiging, dat de straten na voltooiing niet
door de gemeente zullen worden overgenomen.
Maar ook deze waarschuwing werkt meestal slechts zeer
weinig uit, omdat de bouwers, hetzij bij den aanleg reeds
voornemens zijn, de straat met de daaraan te bouwen per
ceelen spoedig aan derden over te doen, 5f wel te kennen
geven, dat overdracht aan de gemeente niet in hunne be
doeling ligt.
Geen wonder dus, dat bij eene zóó onvolledige regeling,
de toestand van vele straten in onze gemeente reeds dadelijk
na den aanleg verre van schitterend is, terwijl die toestand
er in den loop der jaren zeker niet op verbetert.
Want ook de voorschriften, die er tegen moeten waken,
dat de meestal reeds slecht aangelegde straten niet
volkomen in verval geraken door het achterwege blijven van
het noodzakelijkst onderhoud, werken ten onzent hoogst on
voldoende.
Voor welke moeilijkheden men bij de toepassing der zoogen.
Wegen- en Lanenverordening sedert hare totstandkoming
telkens weer werd geplaatst, behoeft wel niet in Uwe
herinnering te worden gebracht; nu eens was het karakter
van de straat een zoodanig, dat daarop onze bepalingen, die
slechts voor een klein deel der openbare wegen heeteii te
gelden, niet toepasselijk werden verklaard; dan weer voldeed
wel de straat aan de daaromtrent heerschende juridische be
grippen, maar had men met een eigenaar te doen, die zich
achter een strooman verschuilde of wel dermate onvermogend
was, dat eenig verhaal van aan te wenden kosten reeds van
te voren onmogelijk scheen.
Kortom niet zelden bleef de toestand noodgedwongen on
veranderd en wanneer dan na eenigen tijd die verwaarloosde
straten vrijwel onbegaanbaar waren geworden en de benarde
bewoners in de plaatselijke bladen en in adressen aan den
Raad hunne grieven terzake hadden geuit, dan moest de ge
meente de voorbeelden liggen nog versch in het geheugen
tenslotte uit een oogpunt van algemeen belang, ten koste van
niet onbelangrijke geldelijke offers, herhaaldelijk reeds helpend
optreden en tot overneming der straten met alle daaraan,
van den aanleg af, klevende gebreken tenslotte wel besluiten.
Naar tweeërlei verbetering zal dus ten deze moeten worden
gestreefd; het zal in de eerste plaats noodig zijn, die maat
regelen te treffen, die in de toekomst een behoorlijken aanleg
van nieuwe straten waarborgendoch daarnaast zal het even
zeer aanbeveling verdienen eene afdoende regeling thans ook
te ontwerpen voor de reeds bestaande particuliere straten,
teneinde daarvan althans een doelmatig onderhoud voor het
vervolg te verzekeren.
De Commissie van Fabricage, die gelijk reeds in den
aanvang door ons werd gezegd voor de toekomst slechts
straataanleg van gemeentewege verlangt, bij welke op
vatting wij ons bij onze beraadslagingen uit den aard der
zaak hebben aangesloten meent, dat eene verbetering in
den toestand der bestaande particuliere straten, slechts kan
worden verkregen door eene ingrijpende verandering der
Verordening op de Wegen, Lanen, enz., doch de Commissie
laat deze aangelegenheid, die volgens haar zeggen
»meer van juridischen, dan van technischen aard" is verder
zonder oplossing.
Aan ons was het dus, om haast het overwegen van de
voorschriften op den straataanleg, ook ten deze een uitweg
uit het labyrinth te zoeken en het zijn voornamelijk de vele
H. C. VAN DER HeYDE,
Secretaris.