210
DONDERDAG 6
NOVEMBER 1918.
Zoo zal over de quaestie van het scheidsgerecht toch wel
eenig verschil van meening in den Raad bestaan en omtrent
de vacantiedagen komen in het advies opmerkingen van al-
gemeenen aard voor, waarmede ik mij in 't geheel niet ver
eenigen kan. Waar toch de Commissie betoogt, dat het in
het eigen belang van de personen niet wensehelijk is hun
dre weken in plaats van veertien dagen vacantie te geven,
daar kan men op volkomen dezelfde gronden betoogen, dat
men in het geheel geen vacantie moet geven. Moeten wij nu
over al deze punten thans gaan debatteeren?
Ik vind het inderdaad zonde van den tijd, waar binnenkort
al diezelfde quaesties weer terugkomen bij de behandeling van
hel ambtenarenreglement, en daarom ben ik er sterk voor dit
punt thans aan te houden.
De Voorzitter. Ik geloof, dat men een verkeerd denkbee'd
heeft van die regeling der rechtspositie. Er komt in eene
dergelijke verordening niet te staan, dat het personeel 14
dagen of 3 weken vacantie krijgt; men zal daarin alleen een
minimum moeten vaststellen. Zoo schrijft ook het nieuwe
reglement in den Haag een bepaald aantal dagen als minimum
voor. ik zie dus niet in, wat de eventueele verordening tot rege
ling der rechtspositie met dit adres te maken heeft. Als wij
alle details bij de regeling der rechtspositie zouden moeten
gaan regelen, dan zouden wij gerust de geheele verdere
gemeente-regeering een jaar stop mogen zetten.
De aigemeeue bepalingen komen in het reglement en de
details in de instructies. En voor het verplegend personeel
bestaat zulk een instructie reeds.
Wij moeten bij de beoordeeling van dit adres dus den
bestaanden toestand voor oogen houden en dan praejudici-
eeren wij niets op de regeling der rechtspositie.
De heer Sijtsma. M. d. V. In de eerste plaats zou ik willen
vragen, of er nu zulk een vreeselijke haast is bij de behan
deling van dit adres en of wij onzen tijd niet beter kunnen
gebruiken.
Het is toch altijd ook uwe meening, dat wij onzen tijd
practised moeten besteden. Daarom raad ik aan het hier bij
te laten en het adres aan te houden. Wat doet het er toe
of dit verzoek eenige weken blijft liggen?
De heer Vergouwen. M. d. V. Ook ik geloof, dat wij bij
dit adres.over verschillende punten lange redevoeringen kun
nen krijgen, maar niettemin ben ik toch voor behandeling.
Wij hebben op de rechtspositie al lang gewacht en ik vrees,
dat het nog wel wat langer zal duren, eer ze aangenomen
is. En gaan wij deze twee zaken aan elkaar koppelen, dan
zou wellicht de behandeling van dit adres te lang worden
uitgesteld. De rechtspositie-regeling zal later ook van toepas
sing zijn op dit personeel, maar intusschen kunnen wij toch
zonder bezwaar ons oordeel zeggen over dit adres.
Bevredigt het ons niet, dan kunnen wij er tegen stemmen.
Daarom is er geen bezwaar om nu over het voorstel van
Burgemeester en Wethouders te beslissen.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik kan mij vereenigen
met wat de heer Vergouwen heeft gezegd. Indien de Raad
b. v. wil besluiten voor de ambtenaren een scheidsgerecht in
te voeren, dan kan men zich toch nog afvragen, of voor het
verplegend personeel een scheidsgerecht practisch door te
voeren is. Maar ik zou ook willen zeggen, dat wij dit stuk wel
voor kennisgeving kunnen aannemen, omdat de meeste van
deze punten reeds in den loop van dit jaar behandeld zijn, en
het geheele reglement betreffende het- verplegend personeel
juist naai' aanleiding van dit adres is herzien. Alleen
is er geen verandering in gebracht naar aanleiding van
het verzoek om een scheidsgerecht en is de vacantie van
veertien dagen ook niet gewijzigd. Dit neemt echter niet weg,
dat "de Raad hierdoor niet gebonden is en later bij de regeling
van de rechtspositie hierin verandering kan brengen. Er wordt
dus niets geprejudicieerd door nu dit stuk voor kennisgeving
aan te nemen.
De Voorzitter. Ik kan mij voor een goed deel aansluiten bij
hetgeen door den heer van der Eist is gezegd. Ik geloof, dat bij
den heer Fokker een soort wantrouwen tegen Burgemeester en
Wethouders bestaat, dat zij later zullen zeggen: kijk eens, de
Raad heelt zich toen zóó verklaard, nu kan hij daarop niet
terug komen. Maar dit wantrouwen is absoluut ongemotiveerd.
Hoe dit zij, Burgemeester en Wethouders willen met plei-
zier de conclusie van hun praeadvies veranderen, in dien zin
dat zij nu voorstellen het adres voor kennisgeving aan te nemen.
Wanneer de Raad zich hier mede liever vereenigt. ons is het
wel. Maar aangehouden moet dit punt, dunkt mij, niet wor
den, want anders komt deze zaak niet van de baan, en zal
er over eenigen tiid weer om een antwoord worden gevraagd.
Burgemeester en Wethouders geven dus nu den Raad in
overweging het adres voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mij nog niet geheel aan
sluiten bij hetgeen door u in het midden is gebracht. U hebt
gesproken van wantrouwen, dat bij mij zou bestaan, maar
dat is niet voor niets gekomen. Het is mij dikwijls gebeurd,
dat uw voorganger
De Voorzitter. Zou het niet beter zijn hier niet over mijn
overleden voorganger te spreken
De heer Fokker. Het is mij meermalen gebeurd, door wie
doet er dan niet toe, maar in allen gevalle, dat namens Bur
gemeester en Wethouders is gezegd, wanneer de Raad eenmaal
over een punt beslist, had, dat het niet goed was op een ge
nomen besluit terug te komen, ja zelfs niet mogelijk volgens
het Reglement van Orde, tenzij de daarbij voorgeschreven
weg bewandeld werd. Vandaar dat ik voorzichtig ben gewor
den met het medewerken tot een besluit, omdat men het latei-
weer op zijn brood krijgt.
En wanneer Burgemeester en Wethouders zich al stellen
op het standpunt van de Commissie voor Endegeest, die niet
inziet het nut van het scheidsgerecht boven de bestaande
regeling en het scheidsgerecht zelfs overbodig acht, dan kan
de Raad m. i. nu niet met de conclusie van Burgemeester en
Wethouders meijegaan.
Willen Burgemeester en Wethouders voorstellen het adres
voor kennisgeving aan te nemen en zich daarbij geheel los
maken van de toelichting van de Commissie voor Endegeest,
dan wil ik wel met dat voorstel medegaan, omdat ook ik een
debat over het scheidsgerecht liever zie uitgesteld tot bij de
regeling der rechtspositie.
De heer van der Elst. M. d. V. Ik kan mij absoluut niet
vereenigen rnet hetgeen de heer Fokker heeft gezegd. Het is
best mogelijk, dat men in beginsel een scheidsgerecht wil
vaststellen voor alle gemeente-ambtenaren, maar toch voor
deze categorie van personen een uitzondering wil maken. Ik
zal dit niet nader betoogen op bet oogenblik, maar ik her
haal, dat, als wij dit adres voor kennisgeving aannemen, wi]
ons in niets binden ten aanzien van de regeling der rechts
positie.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
gewijzigd praeadvies besloten.
De Voorzitter. Alvorens de deuren te doen sluiten, acht
ik het wel gewenscht eerst te vragen, of iemand nog iets
wenscht op te merken in het belang der gemeente.
De heer van der Elst M. d. V. Mag ik U vragen of het
de bedoeling is van Burgemeester en Wethouders het ontwerp-
ambenaren-reglement vooraf in de secties te doen onderzoeken,
dan wel het direct in den Raad te doen behandelen.
De Voorzitter. Onze bedoeling is het voorstel, als het is
ingediend, in de afdeelingen te doen behandelen?
De heer Vergouwen. Ik heb er vroeger al eens bij Bur
gemeester en Wethouders op aangedrongen om hier en daar
dreggen te plaatsen en vooral bij de Korenbeursbrug is dit noodig,
want elk oogenblik gaan daar kinderen te water. Van morgen
weer is er een met een fiets te water geraakt en was er een
dregge bij de hand geweest, dan was alles spoediger in orde
gekomen. Ik zou dus ernstig in overweging willen geven op
dit punt, en waar het ook verder noodig is, dreggen te
doen aanbrengen.
De Voorzitter. Wij zullen de opmerking van den heer
Vergouwen gaarne ter harte nemen.
De heer van Hamel. M. d. V. In de vorige vergadering
heeft een kleine gedachtenwisseling plaats gehad tusschen den
heer Vergouwen en mij, met betrekking tot een opmerking,
die de heer Vergouwen bad gemaakt over de afschaffing van
de standenscholen. Wij konden er toen niet verder op ingaan,
omdat de tijd drong, maar nu zou ik den heer Vergouwen,
die gezegd heeft, dat hij met mij verder wel onder vier oogeri
over deze zaak zou willen spreken, willen uitnoodigen om
het pleidooi, dat hij in de secties heeft gehouden, en dat in
het sectieverslag niet is gereleveerd, in een memorie uiteen
te zetten, opdat wij beter kunnen oordeelen over hetgeen de
heer Vergouwen wenscht. Op het oogenblik is het niet mijn
plan verder over die afschaffing van standenscholen te spreken.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik moet er mijn bevreem
ding over te kennen geven, dat mij dit verzoek wordt gedaan,
omdat Burgemeester en Wethouders reeds hebben toegezegd,
dat zij deze zaak zullen brengen in de Plaatselijke School
commissie, en dat hadden zij al gedaan, voordat het debat
tusschen mij en den heer van Hamel in de vorige zitting
plaats had. Ik moet dus onderstellen, dat Burgemeester en
Wethouders al voldoende op de hoogte zijn van hetgeen ik
bedoel: anders hadden zij in de Memorie van Antwoord wel
gezegd, dat zij gaarne nadere gegevens zouden ontvangen.
Daarbij mag het onderwerp als bekend worden ondersteld,
daar het op sommige gemeenteprograms voorkomt en in