208 DONDERDAG 6 NOVEMBER 1913. vroeger 5 betaalde, is dat nu 2 en ik meen, dat wij het verder nu eens moeten afwachten en ons de tijd gelaten moet worden om eene goede oplossing te vinden. Het is echter noodzakelijk, dat de verordening in deze zit ting wordt aangenomen, want het zal nog moeite genoeg kosten om voor den eersten Januari a.s. de koninklijke goedkeuring te verkrijgen; en als dat niet geschiedt kan niemand na den eersten januari zijn biljet goed invullen. Het is dus beter nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen, dan een nieuw voorstel in te dienen eri den ouden toestand- onverbeterd te laten. Daarom vind ik het debat op het oogenbük in zekeren zin onvruchtbaar. De heer Zwiers heeft gezegd, dat hij deze zaak nader had willen bestudeeren, maar dat hij daarbij is afgestuit op de vrees van een ambtenaar voor Burgemeester en Wethouders. Ik wil ook dit punt nog even bespreken. De heer Zwiers heeft in dit opzicht ongelijk. De betrokken ambtenaar heeft mij gezegd, waarom hij de inzage geweigerd heeft, en ik moest hem daarin gelijk geven. Wanneer een ambtenaar een stuk moet uitwerken voor Burgemeester en Wethouders en een Raadslid vraagt dit ter inzage, dan moet de ambtenaar dat. weigeren, want hij staat niet in den dienst van ieder Raadslid individueel. De ambtenaar in quaestie heeft dus gezegd: ik zal aan den Burgemeester vragen of ik u een afschrift mag geven. Verder kon hij inderdaad niet gaan. Nu was dit stuk toevallig niet een stuk van Burgemeester en Wethouders, maar van mij privé. Een Burgemeester kan niet alles zelf uitrekenenhij heeft daarvoor uit den aard der zaak de ambtenaren noodig, om hem de inlichtingen te verschaffen, die hij in het debat moet gebruiken. Die gegevens zijn dan het persoonlijk eigendom van den Burgemeester en zoo was het ook met dit stuk; evengoed als de aanteekeriingen, die de heeren bij hunne betoogen gebruiken, hun persoonlijk eigendom zijn. Om nu die stukken goed bewaard te houden, zend ik ze meestal naar de bureaux, ik zou ze natuurlijk evengoed bij mij thuis kunnen bergen. En nu had de heer Zwiers op verzoek dit stuk wel van mij ter inzage kunnen krijgen, wellicht ook wel, indien het een stuk van Burgemeester en Wethouders was geweest, maar deze ambtenaar kon niet anders doen dan de afgifte weigeren. De ambtenaren mogen geen stukken afgeven aan Raadsleden dit vloeit trouwens geheel voort uit de Gemeentewet. De Raad kan alle inlichtingen vragen, maar niet ieder Raadslid indivi dueel! De heer Zwiers weet ook wel, dat de betrokken ambte naar een zeer ijverig en welwillend man is, die iedereen gaarne ten dienste wil staan. Hem treft dan ook in deze geen blaam. Wat de uniformkleeding aangaat, zoo hebben Burgemeester en Wethouders oorspronkelijk eenigszins hetzelfde idéé gehad als de heer Zwiers. Alleen hebben Burgemeester en Wethouders niet alleen gedacht aan politie-agenten, maar ook aan brugwachters en boden, die ook geld krijgen voor de ambtskleeding. Maar om te blijven bij de politie-agenten. Laat ons eens aannemen, "dat van de 85.kleedgeld bijv. f 25.over schiet, omdat de kleeding voor gemiddeld 60.zal kunnen worden gekocht. Die 60.nu, zegt men, vertegenwoordigen niét een reëel inkomen. Goed, maar een massa menschen in de vrije maatschappij verkeeren in dezelfde positie. Een klerkj'e op een kantoor, dat niet altijd met gegoed publiek te spreken heeft, kan desnoods wel een beetje schamel gekleed gaan, maar als hij overgeplaatst wordt bijv. op een bankierskantoor, waar hij meer gegoede clienteele moet te woord staan, en alsdan 200.meer salaris ontvangt, dan zal hem wellicht daarbij worden gezegd, dat hij een nette zwarte kleeding moet dragen. Zijn salarisverhooging zal dan echter niet meer zijn ƒ200. maar feitelijk bijv. 175.want hij zal bijv. gemiddeld 25.per jaar meer voor zijne kleeding moeten besteden. Nu mogen er wel zaken zijn, die de kleeding gratis geven, maar in de meeste betrekkingen, waarvoor een behoorlijke kleeding geëischt wordt, zal de vergoeding daarvoor toch wel op de een of andere manier onder het loon begrepen zijn. Inzooverre staan dus dergelijke menschen geheel met de be doelde beambten gelijk. Waar nu bovendien de gemeenteambtenaren toch al be voordeeld zijn in velerlei opzicht, acht ik het niet goed hen ook in deze belasting weer een prae te geven. Meent men, dat bij ongewijzigde heffing der belasting het inkomen van de politie-agenten te laag is, welnu, dan zou ik nog liever de traktementen willen verhoogen. Trouwens den Raad zal binnen niet te langen tijd een voorstel bereiken om, evenals het plan is met de stadswerklieden, ook aan een paar andere cathegoriën van gemeenteambtenaren een ver hooging van traktement toe te staan. Dit zal de gemeente wel meer geld kosten, maar wij denken er dan ook over aan den Raad nog een ander belastingvoorstel voor te leggen. Het vijfde punt is door den heer De Boer te berde gebracht. Hij heeft het antwoord gezien, dat Burgemeester en Wet houders hebben gegeven, doch hij acht dit niet afdoende. Ja, bij de bedrijfsbelasting kan men ontheffing krijgen, maar dan moet er zijn een schade van 25%. Dat zou voor de gemeente een heelen administratieven omslag geven en bovendien zou het onbillijk zijn. Want het geschiedt bij de bedrijfsbelasting absoluut niet bij alle verlies en achteruitgang: het is een bepaald zeer nauwkeurig omschreven teruggave, die men bij de bedrijfsbelasting kan hebben, maar die bij de gemeente belasting weinig zou geven. Men zou het alleen bij staking van bedrijf, maar niet bij verlies kunnen doen. Bovendien zijn er ontzettend veel minder aanslagen alleen voor het bedrijf dan voor de gemeente-belasting. Bovendien is er nog een bezwaar. Volgens de Gemeentewet, kan men bij een gemeentebelasting geen ontheffing krijgen of men moet reclameeren, en als men dat niet binnen de drie maanden doet is het bezwaarschrift niet geldig. Wanneer dus het verlies ontstaat, nadat de termijn van reclame is verstreken, dan zou de betrokkene geen ontheffing krijgen, terwijl degene die het verlies voor afloop van dien termijn had geconstateerd, wel ontheffing zoude krijgen. Dat zou toch zeer onbillijk zijn. Ik meen dus, dat deze zaak hier niet incidenteel valt te regelen, in verband met de Gemeentewet, en als het te regelen was, zooals bij de bedrijfsbelasting, dan zou het toch zoo partieel zijn, dat het misschien nog grooter onbillijkheid zou scheppen, dan wanneer het niet tot stand ware gekomen. De heer Sijtsma meent, dat de pensionhoudsters onbillijk zullen worden behandeld, maar dat is mij niet bekend. Ik heb het idee, dat degene, die het Ingezonden Stuk heeft geschreven, waarop de heer Sijtsma zijn meening grondt, de verordening niet heeft bestudeerd en alleen maar heeft gekend een uittreksel daarvan, in dezelfde courant voorkomende. Want voor zoover ik weet is wel degelijk de aanspraak op vermindering van personeele belasting van toepassing op verhuursters van gemeubileerde kamers, zoodat het bezwaar geheel denkbeeldig is. Wij staan toe aftrek van personeele belasting voor perceelen of gedeelten van perceelen, uitsluitend dienende voor de uitoefening van het bedrijf en waarvoor volgens de personeele belasting aanspraak op vermindering mag worden gemaakt. En nu betreft dit ook de verhuursters van gemeubileerde kamers. Ik geloof dus, dat het bezwaar van den heer Sijtsma in deze geheel illusoir is. Ik meen hiermede de voornaamste punten, die bij de alge- meene. beschouwingen te berde zijn gebracht, namens het College van Burgemeester en Wethouders te hebben be antwoord. De heer Zwiers. M. d. V. De algemeene indruk, dien ik van uw antwoord heb gekregen, is zeer bevredigend, ook ten aanzien vari het meer of minder wenschelijke van nadere wijziging. Ik heb althans den zekeren indruk gekregen, dat het college binnen zeer korten tijd weer met een nieuwe wijziging van de verordening komen zal en dat Burgemeester en Wethouders voor de verdere vernauwing der. grenzen geen afstel, maar slechts uitstel pleiten, omdat zij op dat gebied zelf nog zoekende zijn. Welnu, ik erken, dat deze Novem- bertijd, waarin wij met gemeentewerk overladen zijn de Commissie voor de reclames vergadert meerdere avonden per week van 7 tot 11 uur, soms geheele dagen, en de rente commissie vergadert ook druk, terwijl bovendien de Raads vergaderingen ons bezighouden niet de meest gunstige is voor rustige overweging. Die omstandigheid heeft mij dan ook weerhouden met een amendement te komen, dat in het kader der verordening past en van mij is dan ook geen voorstel te wachten om art. 5 te wijzigen. Ik zou daarvoor nog meerdere inlichtingen behoeven, dan ik heb en ik kan te eerder van mijn voornemen afzien, omdat het College zelf zoekende is naar een betere regeling. De toezegging aan den heer de Boer gedaan versterkt mij in de meening, dat Burgemeester en Wethouders dit stuk werk niet' als «geheel af" beschouwd willen zien. Wat de dienstkleeding betreft, acht ik de door U aange haalde voorbeelden niet gelukkig gekozen. Ik meen, dat de uniformkleeding, die aan politie en brugwachters door de autoriteiten is voorgeschreven in een ander licht moet worden beschouwd, als de min of meer nette kleeding, die men in bedrijf, winkel of kantoor behoeft. Het hakt er tegenwoordig nog al in, wanneer men veroor- oordeeld wordt tot het dragen van uniformkleeding, vooral als die onberispelijk moet worden gedragen, welken eisch Burgemeester en Wethouders natuurlijk moeten stellen. Daarom lijkt het mij nog steeds billijk niet de volle 85.voor de politie en de 65.voor de brugwachters in rekening te brengen. Intusschen schijnt het niet noodig eene desbetreffende bepaling in de verordening op te nemen. Wanneer de Raad zich in dien geest uitspreekt en Burgemeester en Wethou ders in dienzelfden geest aan de ambtenaren een opdracht geven, dan acht ik dit volkomen voldoende. Als ik een der gelijke toezegging van Burgemeester en Wethouders kan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6