206 DONDERDAG 6 NOVEMBER 1913. als noodig voor de uitoefening van hun beroep. Ik geloof, dat het het beste zou zijn te taxeeren, wat in den stand van den politieagent een man voor zijn kleeding moet uitgeven, en dat dit dan, met hun werkelijk overschot in het kleeding- fonds, als werkelijk inkomen wordt beschouwd. Als vierde punt hadden wij graag een regeling gezien omtrent aftrek voor assurantie. Burgemeester en Wethouders doelen blijkbaar het inzicht, van de Commissie, al is het door hen op iets andere wijze uitgevoerd. Zij hebben het n.l. met de kosterl voor onderhoud vereenigd en dat lijkt mij alleszins billijk. De assurantiepenningen vormen over het algemeen een klein bedrag en ik meen, dat thans een billijke regeling is getroffen. Het vijfde punt is niet door mij aangevoerd; ik zal dus daarover niet spreken, en het voorloopig hierbij laten. De heer Vergouwen. M. d. V. Het is juist, wat de heer Zwiers gezegd heeft, nl. dat dit voorstel moet worden gesplitst in een poging om meer belasting te verkrijgen en een poging om de verordening te verbeteren. Het middel, door Burgemeester en Wethouders aangegeven, is uit twee kwaden het beste kiezen, en uit een oogpunt van progressie gezien, meen ik dat wij met het voorstel kunnen medegaan, omdat er eenige progressie aan ten grondslag ligt. Ik ben het voor een deel eens met hetgeen de heer Zwiers gezegd heeft omtrent de vernauwing van de klassen en niet geheel met Burgemeester en Wethouders. Deze vreezen ont stemming, en nu ben ik het in zooverre niet eens met den heer Zwiers, dat ik meen, dat er wel eenige ontstemming zal komen. Een gedeelte betaalt te weinig en een ander gedeelte be taalt te veelde een kan nu lachen en de ander huilen. Bij de eersten zal er dus zeker eenige ontstemming zijn, maar nu is voor mij de vraag, of desniettegenstaande de orider No. 2 aangegeven regeling niet het beste zou zijn, want in den tegen- woordigen toestand betalen zij, wier inkomen boven het midden- cijfer ligt, naar evenredigheid minder dan zij, wier inkomen beneden dat middencijfer ligt. Wordt de klasse gesplitst, dan zal dus een zuiverder belasting plaats hebben en daarom ben ik er voor de regeling te heffen overeenkomstig de tweede tabel. Mocht er ontstemming volgen, dan zou ik die het hoofd bieden, omdat de billijkheid die splitsing medebrengt. Iemand met f 510.inkomens betaalt naar 550.en iemand met f 590.— betaalt insgelijks naar ƒ550De eerste betaalt dan een deel in de belasting van den tweede. Bij splitsing wordt die onzuiverheid weggenomen. Wel blijven er dan nog andere bezwaren overmaar in het algemeen zal dan toch de billijkheid worden betracht. De heer Sijtsma. M. d. V. Over het algemeen juich ik het voorstel van Burgemeester en Wethouders toe, omdat het min of meer gaat in de richting, die door mij en anderen steeds in den Raad is voorgestaan; maar toen ik dit voorstel ontving, gingen mijne gedachten onwillekeurig terug naar een tijd, een jaar of vijf geleden, en heb ik de vergaderingen uit dien tijd eens nageslagen. Toen ik bet. verslag van een der vergaderingen had doorgelezen, verheugde ik mij zeer en dacht ik: nu zullen Burgemeester en Wethouders ook nog wel met progessie komen. In 1908 werd hetgeen ons nu wordt voorgelegd, aan den Raad voorgesteld door den heer Fokker en alleen door mij gesteund; maar dit voorstel vond bij Bur gemeester en Wethouders een allesbehalve vriendelijk onthaal. Burgemeester en Wethouders noemden het voorstel «boeren bedrog", wel niet in den allerongunstigsten zin, maar toch boerenbedrog, en er werd in het praeadvies op het voorstel, zoowel als door de Commissie van Financiën nog aan toege voegd: »de onrechtvaardigheid grijnst ons uit dit voorstel van alle kanten tegen". Wanneer ik in verband hiermede nu het 1hans voorliggend voorstel naga, moet ik zeggen, dat de opinie van Burgemeester en Wethouders wel eenigszins gewijzigd is. Den Voorzitter kan hiervan geen verwijt gemaakt worden als er van een verwijt sprake mag zijn maar een van de tegenwoordige leden van het college was ook toen lid van het Dagelijksch bestuur. Hij is dus zeer veel veranderd. De heer Pera, die thans nog niets gezegd heeft., was toen het eenige raadslid, die over het voorstel Fokker het woord voerde. Hij verklaarde toen, dat het voorstel niet alleen progessief was, maar ook onbillijk. Sommige menschen zouden zeer gevoelig de heet Pera kan in zulke oogenblikken erg gevoelig spreken worden ge troffen. De heer Van der Lip riep uit: het voorstel wordt niet eens ondersteund; hij wilde het blijkbaar dadelijk in den doof pot doen. De ideeën marcheeren dus goed en daarmede kunnen de leden, die nu voor progressie zijn tevreden wezen. Gaarne zal ik over vijf jaar zien, hoe men er dan over denken zal. Al vast wil ik dit voorstel accepteeren. Alleen zou ik in aansluiting met hetgeen eeri oud-lid van dezen Raad in het Leidsch Dag blad heeft geschreven aan Burgemeestei en Wethouders willen vragen, of er ook geen redenen van billijkheid aanwezig zijn, dat ook zij, die kamers verhuren, de pensionhouders, voor een gedeelte van hun perceel worden ontheven. Ik wensch voor loopig deze vraag te stellen: de Voorzitter zal er wel opant woorden. Overigens ben ik het niet eens met de heeren Zwiers en Vergouwendat de regeling zooals zij die wenschen beter zou zijn dan die, welke nu is voorgesteld. Ik ben het volkomen met Burgemeester en Wethouders eens, dat de ontevreden heid dan nog grooter zou zijn. Vooral bij de kleine bedragen bemerkt men onmiddellijk of de menschen verhoogd zijn, en men zou enkelen, die nu in de lagere klassen vallen ten op zichte van anderen onevenredig verhoogen. Dit zou een storm van verontwaardiging opwekken eri veel drukte aan Burge meester en Wethouders, den Controleur en de Commissie voor reclames veroorzaken door de vele bezwaarschriften, die dan zullen binnenkomen. En wat nu aangaat de vermindering van den aanslag ten aanzien van de kleeding der politiebeambten, daarvoor gevoel ik ook niet zoo veel. Ik geloof, dat als wij daartegenover taxeeren wat men in den burgerstand zou moeten uitgeven en daarbij tellen, wat door de politie terugontvangen wordt of kan worden uit het kleedingsfonds, dit een zoo gering be drag zal zijn, dat het niet de moeite loont het in lekeningte brengen. De heer Bosch. M. d. V. Ik ben dankbaar voor het debat, dat nu gevoerd is, omdat er iets uit blijkt, dat zeer tegen de bedoeling van den heer Sijtsma een omgekeerde uitwerking zal hebben, dan hij verwacht. De heer Sijtsma heeft zich er op beroepen, dat hij vijf jaar geleden reeds zoo vooruitstrevend was, terwijl hij met geen enkel woord teruggekomen is op de klasse-indeeling, waarnaar Burgemeester en Wethouders zeggen te blijven zoeken, een denkbeeld, dat door de Commissie van Financiën van harte is gesteund Wij verkeeren dus thans in het gelukkige geval, dat door Burgemeester en Wethouders en de Commissie thans een stapje verder wordt gegaan, dan door den heer Sijtsma. Ik heb behoefte dit uit te spreken, omdat anders bij een volgende gelegenheid een verkeerde lezing van deze zaak zou kunnen gegeven worden om het voordeel te brengen aan een zijde, waar het niet zou be- hooren. Ik wil er den nadruk op leggen, dat wij in de Com missie van Financiën ten zeerste deelen de meening, door de heeren Zwiers en Vergouwen uitgesproken, en dat wij ook getracht hebben tot een andere regeling te komen, maar dat het ons evenals Burgemeester en Wethouders onmogelijk is geweest een andere regeling te treffen, zooals die werd ge- wenscht, omdat, wij, hoe wij het ook verdeelden, altijd kwamen tot een lagere opbrengst of een hooger heffingscijfer, wat met het oog op hetgeen de plaatselijke directe belasting vordert geen goede financieele politiek zou zijn geweest. Vandaar dat wij alleen dankbaar nota hebben genomen van de toezegging van Burgemeester en Wethouders. De heer Pera. M. d. V. Toen ik de stukken van Burge meester en Wethouders onder mijn oogen kreeg en het woord «ontevredenheid'' las, geloofde ik een oogenblik mijn oogen niet. Want hoe ooit ontevredenheid, die in een geval als dit gewekt zou kunnen worden, een reden zou mogen zijn om niet over te gaan tot vernauwing van de klassen, dat begrijp ik niet. Laat ik tusschen twee haakjes even zeggen, dat ik van a tot z instem met hetgeen de heer Zwiers gezegd heeft. En wat die ontevredenheid aangaat, daarbij dient toch op den voorgrond te staan, dat door een nieu.we regeling het eerst gebaat moeten worden degenen, die de laagste inkomens heb ben; en juist dat zal dan het geval zijn. Mij dunkt, dat dit reeds een gewichtige reden is om een voorstander te zijn van de vernauwing, zooals Burgemeester en Wethouders die als voorbeeld genoemd hebben. De laagste klasse wordt dan ge rekend tegen 525.waardoor velen zullen worden aange slagen meer overeenkomstig het werkelijk bedrag van hun inkomen, en nu geloof ik niet, dat eene mogelijke ontevreden heid, die geen recht van bestaan heeft, voor ons een reden mag zijn om een billijker regeling tegen te houden. Wij hebben alleen te vragen: op welke manier wordt het best het werkelijk inkomen aangeslagen en dit zal geschieden, als de klassen vernauwd worden op de wijze door Burge meester en Wethouders genoemd, waarvan juist die klasse zal profiteeren, waar wij in' de eerste plaats rekening mee hebben te houden. Nu nog een enkel woord over de politie-kleeding, die door Burgemeester en Wethouders berekend wordt naar een bedrag van f 85.— Is dit bedrag nu billijk in verband met de positie, welke de politieagenten in de samenleving innemen? Welk bedrag hebben dergelijke lieden in de gewone samenleving voor hunne kleeding noodig? Welnu, M, d. V. waar de politieagenten naast hunne uni- formkleeding ook nog een burgerkleeding noodig hebben, en men rekent dan alleen voor de uniform reeds f 85.dan zou men voor de totaalkleeding tot eene som komen, die verre

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4