DONDERDAG 30 OCTOBER 1913.
199
evenredige schoolgeldheffing reeds is ingevoerd. Dan kan men
over de werking er van beter oordeelen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgnr. 24 wordt daarna verhoogd met f 1325.--, zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 25 en 26 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Bij volgn. 27 komt aan de orde de afdee-
lingen Gas en Electriciteit der begrooting voor de Stedelijke
Fabrieken van Gas en Electriciteit en vervolgens ook de ge-
heele begrooting dier Fabrieken.
Deze begrooting wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgnr. 27 en vervolgens ook volgnr. 28 worden daarop
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Bij volgnr. 29 komt aan de orde de begroo
ting van het krankzinnigengesticht Endegeest, het idioten-
gesticht Voorgeest en het sanatorium Rhijngeest.
Deze begrooting wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgn. 29, alsmede de volgnrs. 30 tot en met 32 worden daarop
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Volgn. 33 wordt aangehouden.
De volgnrs. 34 tot en met 42 worden achtereenvolgens zon
der beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgnr. 43, verminderd met 429.alsmede de volgnrs.
44 tot en met 47 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgnr. 48 verhoogd met f 420.de volgnrs. 49 tot en
met 53, volgnr. 54, verhoogd met f 31375.volgnr. 55, het
nieuwe volgnr. 55a, alsmede de volgnrs. 56 tot en met 58
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Volgnr. 59, verhoogd met f 270.en de volgnrs. 60 tot
en met 62 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
(De heer A. Mulder verlaat de vergadering).
De Voorzitter. Wij keeren nu terug tot. volgnr. 225
Onvoorziene Uitgavenf 25000.—
Daarbij is door den heer van der Pot een motie ingediend,
luidende
»De ondergeteekende heeft de eer bij volgnr. 225 der Uit
gaven de volgende motie voor te stellen:
De Raad der gemeente Leiden, gehoord de discussies over
het in deze vergadering ingekomen adres van de corporaties
van gemeente-werklieden,
van meening, dat de regeling van salarissen der gemeen
te-werklieden onafhankelijk behoort te worden vastgesteld
van de regeling der minimumloonen in de gemeentelijke be
stekken of van de loonen in het particulier bedrijf,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit het bij hen in
voorbereiding zijnde voorstel tot regeling van de eerstbedoelde
salarissen, zóó tijdig bij den Raad in te dienen, dat het mo
gelijk is, deze regeling in werking te doen treden op 1
Jan. 1914."
De heer van der Pot. M. d. V. Een enkel woord nog
naar aanleiding van deze motie. Vanmiddag hebt gij mijn
standpunt, om de loonregeling der gemeentewerklieden op
een anderen datum in werking te doen treden, dan in het
particulier bedrijf, hoofdzakelijk op dezen grond bestreden,
dat vroeger principieel in den Raad eene beslissing zou zijn
genomen, omtrent het noodzakelijk tusschen beiden liggend
verband. Gij hebt daartoe verwezen naar de Handelingen
van 1910. ik heb die nagelezen voor zoover het mij thans
mogelijk was, maar ik heb niet den indruk gekregen, dat
toen eene principiëele beslissing is genomen, als door u be
doeld wordt. In die Handelingen heb ik slechts gelezen, dat
Burgemeester en Wethouders zich toen in hun voorstel stelden
op het standpunt tegenover het verzoek der corporatie, dat
de loonregeling verband moest houden met die in het parti
culier bedrijf. Tijdens de zitting is er echter niets over gezegd.
Het debat liep tusschen de heeren Sijtsma, Pera en Korevaar
over de qualiteit van de gemeentewerklieden en daarop is
het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Gij
gaat dus m. i. te ver met te zeggen, dat de Raad eeneprin-
cipieele beslissing heeft genomen. Hij heeft het voorstel van
Burgemeester en Wethouders aangenomen, maar daarmee is
niet gezegd, dat de Raad alle argumenten van Burgemeester
en Wethouders heeft gedeeld. Men is meegegaan met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, naar ik vermoed,
omdat men vond, dat inderdaad de eischen der corporaties
te hoog gingen.
De Voorzitter. Ik meen hedenmiddag reeds te hebben op
gemerkt, dat ik van eene principieele beslissing niet gesproken
heb. Ik heb voortdurend gezegd: dat er connexiteit bestaat
tusschen beide regelingen,
Ik heb gezegd: dat het minimum loon gelijk moest zijn aan
het normaal loon dat in het particulier bedrijf betaald wordt
en dat tusschen dit loon en dat der gemeentewerklieden
connexiteit bestaat. Het idee van connexiteit wordt ook
gedeeld door de Commissie van Fabricage, en ik meen niet
te ver gegaan te zijn door te beweren, dat de Raad zich in
1910 ook in dien geest heeft uitgesproken.
De heer van der Pot. M. d. V. Toen ik vroeg, waar de
principieele beslissing van den Raad in deze te vinden was,
hebt gij mij naar deze plaats in de Handelingen verwezen.
Ik meende dus met een enkel woord te mogen toelichten,
waarom er naar mijn meening van een principieele beslissing
toen geen sprake is geweest.
Er is echter nog een ander punt.
In de vergadering van hedenmiddag is door den heer Bosch
gezegd, dat het hem 'duizelde, want dat hij in hetgeen nu
werd voorgesteld, juist het omgekeerde zag van hetgeen nog
onlangs van deze zijde werd betoogd. Ik zou echter willen
vragen: of hier niet bij den heer Bosch eene verwarring be
staat en wel tusschen de vergelijking der loonen in particu
liere bedrijven en die volgens de minimum-loonsbepalingen
in de bestekken eenerzijds en de vergelijking der loonen in
het particulier bedrijf met de loonen der gemeentewerklieden
anderzijds. Die vergelijkingen zijn volstrekt niet dezelfde en
wat in het eene geval geldt, behoeft dus nog volstrekt niet in
het andere op te gaan.
Zeer terecht m. i. is door den Raad op voorstel van Bur
gemeester en' Wethouders, nadat dit door hen was verdedigd,
uitgemaakt, dat de loonsbepalingen in de bestekken verband
zouden houden met de normale loonen in het particulier be
drijf en dat daarbij niet de vraag geldt, wat een goed en
rechtvaardig loon is, maar, wanneer de gemeente het loon
vast moet stellen voor hare eigen werklieden, dan kan men
niet volstaan met eenvoudig te vragenwat is bet standaard-
loon? Men moet dan overwegen, wat voor deze categorie van
ambtenaren een rechtvaardig loon is, en zich niet blindstaren
op het loon, dat in het particulier bedrijf wordt gegeven.
Dit heb ik in de eerste alinea van mijn motie willen uit
drukken. Ik heb daarin gezegd, dat het loon van de gemeente
werklieden onafhankelijk moet worden vastgesteld van de loo
nen in het particulier bedrijf. Natuurlijk moet dit cum grano
salis worden opgevat; het is nooit geheel zonder eenig ver
band, maar het loon moet in beginsel niet bij uitsluiting zijn
gebaseerd op de loonen in het particulier bedrijf. Dat is de
bedoeling. En gaat men daarin mee, dan vervalt het eenige
argument om de loonregeling der gemeentewerklieden in wer
king te doen treden juist tegelijk met het in werking treden
van deze regeling in de bouwvakken, dat is op 1 April.
Van middag is ook nog teruggewezen een beroep op de
billijkheid in dezen.
Na het indienen der begrooting hebben de werklieden kun
nen verwachten, dat een nieuwe salarisregeling voor hen in
aantocht was en als ik goed heb gehoord, wat in het adres
stond, is hun die reeds veel langer geleden in uitzicht gesteld.
Vanzelf hebben zij dus ook verwacht, dat die nieuwe regeling
in werking zou treden met 1 Januari 1914, zooals ieder voor
stel, dat bij de begrooting wordt gedaan, in werking treedt
met het in werking treden van de begrooting. En nu komt
het mij voor, dat men die verwachtingen niet, zonder onbil
lijk te zijn, kan teleur stellen. Nu eenmaal in beginsel tot
loonsverhooging is besloten, nu geloof ik ook, dat die verhoo
ging komen moet met 1 Januari. Ik zal daaromtrent thans
geen uitspraak van den Raad uitlokken, omdat dit misschien
wat voorbarig zou zijn, maar overgaande tot het tweede deel
van mijn motie, zou ik Burgemeester en Wethouders willen
uitnoodigen hun voorstel zóó tijdig in te dienen, dat de Raad
zich over den datum van ingang vóór 1 Januari kan uit
spreken. Ik geloof, wanneer Qns dit voorstel pas in Februari
of Maart bereikt, het dan heel moeilijk zal zijn, om nog aan
de regeling terugwerkende kracht te geven, ook al zou men
overigens zijn vóór de in werking treding op 1 Januari.
De Voorzitter. Ik heb nooit anders in den Raad hooren
betoogen, dan dat er wel verband bestaat tusschen het loon
der gemeentewerklieden en het loon door particulieren ge
geven. Wordt nu bepaald, dat de loonsverhooging in werking
zal treden op 1 Januari, dan zal men wellicht met April weer
zeggen, dat bet loon te laag is. Daarom zou ik den Raad in
overweging willen geven om niet met het voorstel van den
heer van der Pot mede te gaan.
De heer van Tol. M. d. V. Toen ik de mededeeling ver
nam, dat de regeling van loon, die aanhangig was gemaakt,
eerst zou werken in het begin van het volgende jaar, viel mij dit
erg tegen. Ik was stellig de meening toegedaan, dat die rege
ling tot stand zou komen op 1 Januari 1914.