196 DONDERDAG 30 OCTOBER 1913. terkunde. De Leeszaal is bestemd voor menschen, die zich het een of ander werk niet kunnen aanschaffen. Dit kan hij daar dan vinden. Wordt inderdaad de Leeszaal gebruikt, en dient zij tot vermeerdering van ontwikkeling en kennis, dan zou ik zeggenlaten wij geen vertegenwoordiger uit den Raad be noemen, dan is het niet noodig. Maar gebruikt men de Lees zaal om romans te lezen, die men in iedere bibliotheek kan krijgen, dan zou ik zeggen moeten wij een gedelegeerde be noemen om te weten, waartoe de Leeszaal wordt gebruikt. De Voorzitter. Mijne Heeren. Bij mij is ingekomen eene motie van den heer Fokker, luidende als volgt »De Raad spreekt als zijn oordeel uit, dat het gewenscht is, dat een lid van den Raad in het Bestuur van de vereeniging «Openbare Leeszaal en Bibliotheek" zitting neme, en gaat over tot de orde van den dag." Wordt deze motie voldoende ondersteund. Zoo ja, dan maakt zij derhalve een onderwerp van bespreking uit. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik verklaar mijn voorstel in te trekken. De Voorzitter. Aangezien het voorstel van den heer Sijtsma is ingetrokken, maakt dit verder geen onderwerp van beraad slaging uit. Verlangt nu nog iemand het woord over de motie van den heer Fokker. Zoo niet, dan zal ik deze motie in stem ming brengen. De motie van den heer Fokker, in stemming gebracht, wordt verworpen met 18 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heerenBots, Fischer, van der Lip, Ver gouwen, A. Mulder, van Tol, de Boer, Hoogenboom, Korevaar, van der Eist, Heeres, Briët, P. J. Mulder, Driessen, Bosch, Reimeringer, Aalberse en van Hamel. Voor stemmen de heeren: van Gruting, Pera, Fokker, Boter- mans, Korff, Hartevelt, Sijtsma, van der Pot en Zwiers. Volgnr. 179 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aan genomen. (Inmiddels verlaat de heer Korevaar de vergadering). De volgnrs. 180 en 181 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 182, luidende: t>Kosten van de gemeenteapotheekf V2604. De heer Fokker. M. d. V. Ik ben het lid geweest, die in de sectie aanmerking heeft gemaakt op het inrichten van een badkamer. In hun antwoord schrijven Burgemeester en Wet houders »Het maken van een badkamer in de Stadsapotheek be paalt zich in hoofdzaak tot het leggen der vereischte aan- en afvoerleidingen van water en gas in een verder door de bewoonster tot badkamer in te richten vertrek. De kosten van waterverbruik komen eveneens ten haren laste." Zal nu alleen het leggen van de vereischte aan- en afvoer leidingen een bedrag vorderen van f 206.Dat vind ik verschrikkelijk duur. Of wat beteekent hier »in hoofdzaak". De heer Fischer. In hoofdzaak wordt dit bedrag gevorderd voor het maken van aan- en afvoerleidingen, maar er zijn ook nog andere zaken in een badkamer noodig; de wanden zullen b.v. voor een deel met tegels moeten worden bekleed en de vloer eenigszins worden verbeterd. De heer Fokker. Ik vind het toch wat te erg om iemand die in een ambtswoning gaat wonen, een badkamer te geven bekleed met mooie tegeltjes; ik weet bij ondervinding dat het evengoed met geschilderde muren gaat, zooals in mijn woning. Ik zou er prijs op stellen, indien Burgemeester en Wethouders wilden trachten deze uitgaaf wat te beperken. Op de geheele begrooting is die f 200.wel niet zooveel, maar wanneer wij deze badkamer gaan bekleeden met tegels, dan moet een ander zijn badkamer even mooi hebben; een buiger krijgt toch ook niet in zijn huis een badkamer geheel en al zoo mooi ingericht door den verhuurder. Ik zou daarom willen voorstellen den post te verminderen met f 100. De heer Fischer. Ik kan de plechtige verzekering geven, dat deze badkamer zoo goedkoop als maar eenigszins mogelijk is, zal worden ingericht. Als het met schilderen kan worden gedaan, zal er geschilderd worden. Het is volstrekt niet noodig een motie aan te nemen of voor te stellen den post met/100. te verminderen. Als het voor ƒ100.minder kan, zal het ook gebeuren; daarvoor is geen motie of voorstel noodig. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik zou, in verband met de kosten van ƒ200.die mij hoog voorkomen, willen vragen: is het eene aparte kamer, die voor badkamer moet worden in gericht? Het is m. i. ook niet noodig tegels aan te brengen. De heer Fokker. M. d. V. Ik stel voor dezen post met 75,te verminderen. De heer Botermans. M. d. V. Het is bekend, dat het bureau van Gemeentewerken alles zoo zuinig mogelijk uitvoert. Voor een werk van een f 75.worden 5 a 6 werkbazen gevraagd. Men zegt, dat er aan de gemeente niets meer te verdienen is. De Voorzitter. Ik dank den heer Botermans voor zijne mededeeling. Het spreekt vanzelf, dat Burgemeester en Wet houders niet alles persoonlijk kunnen nagaan en daarom is het aangenaam te vernemen, dat ook desondanks de verschillende bureaux de belangen der gemeente nauwgezet behartigen. Maar zijn wij niet op den verkeerden weg? Er staat nu wel voor dit werk uitgetrokken een bedrag van f 200. voor het maken van een badkamer, maar dit werk kan ook best maar 175.of wellicht 125.— kosten. De hoofdzaak, waarover het debat loopen moet, is dunkt mijwil de Raad een badkamer toestaan, die ten hoogste 200.zal kosten. Mag ik verder nog opmerken, dat aan de apothekeres het nemen van een bad niet cadeau wordt gedaan. Zij heeft haar eigen onkosten b.v. voor waterverbruik. Wanneer men iemand eene woning geeft, dan is het toch geene luxe ook eene badkamer te geven. Als het nu betrof een verschil, dat in de duizenden liep, dan was het wat anders, maar men praat over een vermindering van dezen post met f 75.Toch kan de heer Fokker niet ramen, hoe groot de kosten van eene dergelijke inrichting zullen zijn. De heer Hoogenboom vraagt daar, hoe groot het vertrek is. Gij moet mij niet kwalijk nemen, maar ik weet de afme tingen van alle vertrekken in ambtenaarswoningen niet uit het hoofd. Ik heb meer te doen. Kan men dan zelfs in zulke kleinigheden niet op zijn hoofdambtenaren afgaan? Het geldt hier toch niet zulk eene exorbitante som. Was er ƒ1000. voor uitgetrokken, dan zou ik zeggen: Dat lijkt mij veel te veel. Maar het geldt hier maar een luttel bedrag en het is bovendien ook slechts een raming. Kan het goedkooper dan wordt het natuurlijk gedaan. De heer de Boer. M. d. V. U hebt gezegd, dat het water verbruik voor hare rekening is. Is dit dan niet het geval met het gasverbruik? Dit is feitelijk van meer gewicht dan het waterverbruik. De heer Fischer. Er zou kunnen worden overwogen of er aanleiding voor bestaat door middel van een afzonderlijken meter het gasverbruik voor het bad te constateeren. De heer Fokker. M. d. V. Het is hier niet zoo zeer eene kwestie van 200.^"hnaar een kwestie van appreciatie. Wil men eene tegelbekléeding aanbrengen, dan streeft men niet naar zuinigheid, maar is dit verkwisting. Daarom handhaaf ik mijn voorstel om dezen post te verminderen met 75. De Voorzitter. Wanneer u zoo doorgaat, zal het debat hierover nog meer aan electrisch licht kosten, dan de geheele badkamer kosten zal. Het voorstel van den heer Fokker luidt dus: «Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen post 182 art. 2a 2° te verminderen met f 75." Wordt het voorstel van den heer Fokker voldoende onder steund? Zoo ja, dan maakt dit derhalve een onderwerp van beraadslaging uit, en zal ik dit thans in stemming brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Fokker wordt in stemming ge bracht en met 19 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Bots, Fischer, van der Lip, Vergouwen, A. Mulder, van Tol, Botermans, van der Eist, Korff, Heeres, Hartevelt, P. J. Mulder, Driessen, Bosch, Reimeringer, Sijtsma, Aalberse, van der Pot en van Hamel. Vóór stemmen de heeren: van Gruting, Pera, de Boer, Hoogenboom, Fokker, Briët en Zwiers. Volgnr. 182 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd aangenomen. De volgnrs. 183 tot en met 185 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 186, luidende: Onderstand aan behoeftig en7660. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zal na de uitvoerige wijze waarop ik in de sectie over dit artikel met u van ge dachten heb mogen wisselen, thans heel kort zijn en nog slechts met een enkel woord er op wijzen, dat ik niet in mijn meening ben veranderd, dat de wijze, waarop deze post blij kens de speficatie zal worden besteed, niet in overeenstem ming is met de nieuwe Armenwet. Deze toch neemt een ge heel ander standpunt in ten aanzien van de burgerlijke armenzorg dan de oude wet; zij stelt op den voorgrond, dat bij de ondersteuning, die van overheidswege wordt gegeven, gelet moet worden op de individueele behoeften van den armlastige, er daarbij uitdrukkelijk op wijzende, dat die ondersteuning er zooveel mogelijk op moet gericht zijn, om den arme in staat te stellen weder te voorzien in eigen be hoeften en in die van zijn gezin. Die nieuwe beginselen vin-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 32