i üi S 1 145 Vervolgens zou de opklimming zijn als in het bestaande tarief. Hiermede bereikten wij, dat bij een belastbaar inkomen van 4700.het bedrag der belasting bij een vermenigvul- digingscijfer van: éénevenals in het bestaande tarief,15.65 zou bedragen. Maar, zooals bij aandachtige beschouwing van bijlage B eveneens in de Leeskamer ter lezing nedergelegd blijkt, stonden wij andermaal voor het feit, dat van aangeslagenen, vallende in elk der laatste van door splitsing ontstane twee klassen, een hooger belastingbedrag zou worden geëischt, dan bij de tegenwoordige regeling het geval is. Het volgende staatje geeft daarvan een duidelijk beeld. n i 5 I 10 S 13 In de laatste der beide klassen, gevormd door splitsing van ééne klasse, betaalt ook nu ieder aangeslagene méér dan bij de bestaande regeling het geval is. In de 2e klasse b.v. ƒ0.80 X 5 ƒ4— tegen 0.75 X 5 f3 75; in de 4e klasse ƒ1.60 X 5 ƒ8.tegen ƒ1.45 X 5 7.25; in de 6e klasse ƒ2.50 X 5 12.50 tegen 2.25 X 5 ƒ11.25; terwijl in de 12e, 14e, 16e, '18e en 20e klasse de aanslag ƒ0.50 X 5 ƒ2.50 hooger wordt. Ook hier ontstaat het ver schijnsel, dat in de nieuw te vormen laatste der door splitsing ontstane twee klassen aangeslagenen voorkomen met 7 kin deren, die bij het thans geldend tarief van belastingbetaling zijn uitgesloten. Onomstootelijk staat alzoo vast, dat, al moge bij invoering van vernauwing der grenzen van de klassen in elke eerste der beide nieuw gevormde klassen aan belastingplichtigen verlichting worden bezorgd, daartegenover staat, dat aan tal van aangeslagenen, in de laatste der beide nieuw gevormde klassen vallende, een zwaardere druk wordt opgelegd. Wij vreezen daarvan onder deze categorieën van aangeslagenen zoodanige ontstemming, dat naar onze meening aan den in het sectieverslag geuiten wensch, hoe billijk in zijn algemeen heid, niet moet worden tegemoet gekomen. Toch ligt hierin niet opgesloten, dat van onze zijde niet alles zal worden aangewend, om te trachten een zoodanige wijziging in de verordening te bevorderen, dat het in het sectieverslag geuit verlangen zoo mogelijk zal worden be vredigd. Op het oogenblik echter zien wij geen kans, een bevredigende oplossing aan de hand te doen, daar het vraag stuk onze hier vorenstaande pogingen toonen dit duidelijk aan practisch nu eenmaal moeilijk valt op te lossen. Bovendien vergete men hierbij niet, dat ons voorstel, om aftrek van Vermogens-, Bedrijfs- en Personeele belasting in het vervolg te laten vervallen, reeds in elk geval een zwaar dere druk legt op de aangeslagenen in de hoogere klassen. Iemand b.v. met een zuiver inkomen van 3875.verkre gen na aftrek van genoemde belastingen, valt onder de be staande regeling in de 18e klasse en wordt aangeslagen naar een middencijfer van 3750.Is nu echter altrek van be lastingen niet langer geoorloofd en betaalt hij slechts aan bedrijfs- en personeele belasting b.v. ƒ125.--, dan stijgt zijn zuiver inkomen tot ƒ3875.)- ƒ125.ƒ4000.waar door hij valt in de 19e klasse, en derhalve aangeslagen moet worden naar ƒ4100. Bij de door ons voorgestelde wijzi ging, het ligt voor de hand, zullen vele aangeslagenen in een hoogere klasse moeten worden gerangschikt, waarin op zich zelf reeds zeer zeker progressie ligt opgesloten en waaruit volgt we hebben in den aanvang onzer beschouwingen daarop reeds gewezen dat de belastingdruk in de lagere klassen, evenals bij invoering der bestaande degressie, op nieuw minder zal worden gevoeld. Maar, afgezien van het bovenstaande, meenen wij ook in de te verwachten regeeringsvoorstellen tot invoering eener Rijks Inkomstenbelasting en tot regeling eener betere ver houding der financiën tusschen Rijk en Gemeenten, aan leiding te vinden eene verdere herziening der klassenindeeling dan door ons ten opzichte der hoogere klassen wordt voor gesteld en een daarvoor noodzakelijke wijziging van het tarief op het oogenblik te moeten laten rusten. b. Naar aanleiding van een opmerking in het Sectieverslag, dat het in bijzondere gevallen of bij krankzinnigheid van een belastingschuldige gewenscht bleek, dat de mogelijkheid besta, ontheffing te verleenen, brengen wij het volgende in het midden. Art. 10 der Verordening, regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting, luidt: »Vermeerdering of vermindering van inkomen, gedurende den loop van het belastingjaar of van het getal leden van het gezin, brengt geene verandering in den aanslag." Eene bepaling in het leven te roepen, dat bij «krankzin nigheid en in bijzondere gevallen" van dezen regel kan worden afgeweken, lijkt ons niet gewenscht. De oorzaken toch, tenge volge waarvan in den loop van het belastingjaar het inkomen vermindert, zijn van zóó verschillenden aard, dat het ons niet mogelijk schijnt, een regeling te treffen, die voor elk denk baar geval ware toe te passen. Het in het leven roepen van eene algemeene bepaling, dat in bijzondere gevallen ontheffing van aanslag kan worden verleend of de aanslag kan worden verminderd, zal zoo gretig door tal van aangeslagenen worden aangegrepen, om eene aanvrage tot ontheffing of vermindering van aanslag in te dienen, dat de gevolgen niet zijn te over zien. Bovendien zal elke aanvrage moeten worden gewikt en gewogen, om uit te maken, of inderdaad een bijzonder geval aanwezig is, hetgeen o. i. tot onoverkomelijke bezwaren aan leiding geeft. Een bepaling nu, die in alle omstandigheden tracht te voorzien, is o.i. moeilijk te scheppen. (Jok in tal van in andere gemeenten geldende verordeningen hebben wij eene bepaling, als in het Sectieverslag wordt verlangd, niet aangetroffen. Om de door ons hiervoren ontwikkelde redenen behoeft dit geen verwondering te baren. Immers, tegenover de omstandigheden, tengevolge waarvan het inkomen in den loop van het jaar vermindert, staan legio gevallen, waardoor het inkomen na 1 Januari van het belastingjaar vermeerdert. Verhooging van den aanslag wordt ook dan niet geëischt. Toch zou deze billijk zijn, indien aan het in het Sectieverslag geuite verlangen werd tegemoetgekomen. Tot welken omvangrijken administratieven arbeid een en ander bovendien aanleiding zou geven, behoeven wij zeker niet te schetsen. Uit het vorenstaande is derhalve duidelijk af te leiden, dat van onze zijde eene verandering in de bestaande regeling ten zeerste wordt ontraden, te meer, waar bij werkelijk onver mogende belastingschuldigen de aanslag door den Gemeente raad oninbaar kan worden verklaard. Belastbaar inkomen. Toe neming. Peroentage van de toeneming. Belasting van de toeneming. Bedrag der belasting bij het vermenigvuldi- gingseijfer 1. f 25 f 25 0.2 f 0.05 f 0.05 75 50 0.3 0.15 0.20 125 50 0.5 0.25 0.45 175 50 0.7 0.35 0.80 225 50 0.8 0.40 1.20 275 50 08 0.40 1.60 325 50 0.9 0.45 2.05 375 50 0.9 0.45 2.50 425 50 0.9 0.45 2.95 475 50 0.9 0.45 3.40 525 50 1.— 0.50 3.90 575 50 1.— 0.50 4.40 650 75 1.— 0.75 5.15 750 100 1.— 1.— 6.15 850 100 1.— 1.— 7.15 950 100 1.— 1.— 8.15 1050 100 1.— 1.— 9.15 1150 100 1.— 1.— 10.15 1250 100 1.— 1.— 11.15 1350 100 1.— 1.— 12.15 1450 100 1.— 1.— 13.15 1550 100 1.— 14.15 1700 150 1.— 1.50 15.65 Klassen. "3 e 2 a 9. 10. 11. 6 14 15 t 16 17 18 19 f 20 21 Aangeslagenen zonder kinderen. Belastbaar inkomen. Belasting bij vermenigvuldi- gingsoijfer: 1. Bestaande regeling. 150 250 350 450 550 700 900 1100 1300 1500 1700 0.75 1.45 2.25 3.15 4.15 5.65 7.65 9.65 11.65 13.65 15.65 Belastbaar inkomen. Belasting bij vermenigvuldi- gingsoijfer: 1. Ontworpen regeling. 125 175 225 275 325 375 425 475 525 575 650 750 850 950 1050 1150 1250 1350 1450 1550 1700 0.45 0.80 1.20 1.60 2.05 2.50 2.95 3.40 3.90 4.40 5.15 6.15 7.15 8.15 9.15 10.15 11.15 12.15 13.15 14.15 15.65

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3