DONDERDAG 16
OCTOBER 1913.
163
Zonder hoofdelijke stemming wordt daarna overeenkomstig
het praeadvies besloten.
XVII. Voorstel:
a. tot overname van marktmateriaal ten behoeve van de be
diening der veemarkten
b. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
der verordening van 10 October 1912 (Gem.bl. n°. 27),
regelende de heffing van eeue belssting onder den naam
van »Marktgeld" te Leiden;
c. tot beschikbaarstelling van gelden voor de overname van
het sub a bedoeld marktmateriaal en de aanschaffing van
nieuwe marktpenningen.
(Zie Ing St. n°. 252.)
Punt a van het voorstel wordt zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Over de verordening (punt b van het voorstel) worden geen
algemeene beschouwingen gevoerd.
De artt. 1 en 2 en vervolgens de verordening in haar geheel
worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
De Voorzitter. Thans is aan de orde punt c van het
voorstel. Verlangt hierover iemand het woord?
De heer Bosch. M. d. V. Ik wil niet spreken over de over
neming van het oude marktmateriaal, doch over de geldelijke
regeling, die hiermede in verband staat. Het vorige jaar, toen
een nieuwe stoomketel moest worden aangeschaft voor de
Gehoorzaal, waarvoor werd uitgetrokken een bedrag van
4500.stelden Burgemeester en Wethouders voor, de al-
lossing daarvan te regelen zóó, dat deze werd verdeeld over
drie jaar. De meerderheid van de toenmalige Commissie van
Financiën voelde echter meer voor het denkbeeld, om die af
lossing te doen geschieden over 5 jaar. Of men dit nu zou
doen over 3 of wel over 5 jaren verdeeld, was natuurlijk op
zich zelve geen beginselquaesüe, en deswege zou ik mij dan
ook riiet in de discussie hebben gemengddoch toen de Voor
zitter van den Raad beweerde, dat de aflossing eigenlijk in
eens moest geschieden, dat het bedrag in eens moest worden
afgeschreven, toen heb ik een zwak protest doen hooren,
omdat ik meende, dat men een langeren termijn mocht aan
nemen niet alleen, maar dat dit eigenlijk beter was, wijl het hier
gold een buitengewone vernieuwing. U hebt toen toegestemd,
dat dit juister was.
Maar nu geldt het een veel lager bedrag voor de over
neming van oud materiaal. Was het nieuw materiaal, dan
zou ik er niet over gesproken hebben, maar het gaat nu
om een bedrag van f 2700.voor oud materiaal, waarbij
misschien nog wel een ƒ270.per jaar voor onkosten kan
komen; ik ben met die zaken niet zoo goed bekend. Nu wil men
dit bedrag over 10 jaren verdeelen, geheel in strijd dus met
de opvatting van den geachten Voorzitter, die destijds zeide,
dat men dergelijke zaken zoo spoedig mogelijk moest aflossen,
omdat wij anders altijd in allerlei kleine aflossingen zaten.
Ter wille van het beginsel zou ik er dus voor zijn, om de af
lossing te doen geschieden in een bepaalden termijnmaar is
een termijn van 10 jaren nu niet wat al te lang, te meer
omdat het hier geldt oud materiaal? Daaromtrent zou ik gaarne
eenige inlichtingen ontvangen.
De heer Vergouwen. Evenals de heer Bosch heb ik met
belangstelling het voorstel gelezen, om de aflossing van het
benoodigde bedrag te doen geschieden in tien jaren. Bij het
lezen daarvan heb ik gedachtEr is zeker een andere stroo -
ming in het college van Burgemeester en Wethouders ge
komen. Doch de Voorzitter zal ons het wel uitleggen.
De Voorzitter. Wat den heeren oogenschijnlijk vreemd
voorkomt, is volgens mij volkomen logisch. Ik blijf precies
handhaven mijne meening van destijds, dat wanneer men
een onderhoud heeft te doen aan een of ander gebouw, dat
dan de kosten daarvan niet moeten worden betaald uit een
leening op korten of langen termijn, maar dat deze moeten
komen ten laste van het jaar zelf, waarin die kosten worden
gemaakt; dat men die kosten dus in eens moet afdoen.
Immers het eene jaar krijgt men eene reparatie hier, het
andere daar, en over het algemeen kan men wel zeggen, dat
het totaal der algemeene reparatiekosten het eene jaar tegen
het andere opweegt. Gaat men dus van één deel dier kosten
de aflossing in drie, van een ander deel in vijf jaren bepalen,
dan krijgt men verschuiving van den druk der uitgaven en
administratieve verwarring.
Hier is het echter geheel iets anders, want hier wordt een
nieuwe dienst ingesteld! Tot nu toe hebben wij alle kosten
van inrichting van den nieuwen reinigingsdienst uit leening
bekostigd en dit willen wij nu ook doen met den daarmee
samenhangende nieuwen marktdienst.
De heer Bosch zegt, dat het maar oud materiaal is, dat wij
daarvoor willen gebruiken. Ja, dat is zoo, maar dat is maar
gelukkig ook, want anders hadden wij drie- of viermaal
zooveel moeten betalen. Dat het materiaal oud is, verandert
niets aan het systeem.
WTij hadden nu het benoodigd bedrag op de gewone manier
kunnen leenen en in veertig jaar kunnen aflossen, maar houten
hokken houden het nu eenmaal niet zoolang uit en wij
meenden daarom den aflossingstermijn in casu niet te moeten
stellen op de gebruikelijke veertig jaar. Ik meen echter, dat
ons voorstel, om het bedrag in tien jaar af te lossen, soliede
genoeg is. Hadden wij geregeld dergelijke diensten in te richten,
dan zou ik weer zeggenlaat ons de uitgaven daarvoor op één
jaar laten drukken. Zoo doet men naar ik meen bijv. in
Amsterdam met de kosten van schoolbouw. Wij leenen hier
in Leiden voor den bouw van scholen, omdat wij niet ieder
jaar een nieuwe school noodig hebben; maar in plaatsen als
Amsterdam, waar men telken jare een nieuwe school moet
bouwen, leent men naar ik meen voor dat doel niet,
want daar zijn het uitgaven, die geregeld terug komen.
De inrichting van een nieuwen dienst is daarentegen een
gebeurtenis, die niet geregeld terug komt en daarom meenden
wij daarvoor te moeten leenen, doch niet op een termijn van
veertig jaar, maar op korteren termijn en wel om de reden,
die ik daarvoor reeds heb aangevoerd.
De heer Bosch. M. d. V. Ik zeg u dank voor uwe meesterlijke
verdediging van dit onderwerp. Ik ben het niet in alle op
zichten met u eens, maar de zaak is zoo weinig de moeite
waard, dat ik er verder niet over spreken zal.
De beraadslaging wordt gesloten.
Punt c en daarmede het geheele voorstel wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XVIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de
kosten van op- en inrichting van een nieuw vast paviljoen
voor 48 patiënten, op de weide achter het kasteel »Endegeest".
(Zie Ing. St. No. 265.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XIX. Vaststelling van het 1e suppletoir kohier der plaat
selijke directe belasting, dienst 1913.
(Zie Ing. St. No. 259.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XX. Vaststelling van het forensenkohier der plaatselijke di
recte belasting, dienst 1913.
(Zie Ing. St. No. 260.)
De Voorzitter. De heeren hebben het nader voorstel van
Burgemeester en Wethouders gezien, om het totaal belast
baar inkomen te verhoogen tot ƒ508900.
Verlangt hierover iemand het woord; of hoofdelijke stem
ming? Zoo niet, dan is dit voorstel, aldus gewijzigd, aangenomen.
De Voorzitter. Alvorens de rondvraag te houden, geef ik
het woord aan den heer van Hamel ter beantwoording van
enkele vragen in de vorige zitting door den heer Carpen
tier Alting gedaan.
De heer van Hamel. M. d. V. In de vergadering van den
25sten September heeft de heer Carpentier Alting een drietal
vragen tot Burgemeester en Wethouders gericht, die toen zoo
dadelijk uit den aard der zaak niet konden worden beant
woord. Intusschen zijn die vragen ter kennis gebracht van de
hoofden der scholen, die de cijfers konden geven, waarom de
heer Carpentier Alting heeft gevraagd en ik wil dus nu den
heer Carpentier Alting even het resultaat mededeelen van het
ingestelde onderzoek.
De eerste vraag van den heer Carpentier Alting was
Hoeveel leerlingen zullen aan het einde van den loopenden
cursus, dat is dus 1 October, na volledig onderwijs aan de scholen
3de en 4de klasse te hebben genoten, die scholen verlaten
Antwoord233.
De tweede vraag wasHoeveel der leerlingen zullen met
vrucht de 12de klasse doorloopen hebben
Antwoord: 221.
De derde vraag wasHoeveel van de sub 1 bedoelde leer
lingen zullen bij het verlaten van de school den 13-jarigen
leeftijd hebben bereikt
Antwoord 45.
Een volgende vraag wasHoeveel der leerlingen hebben
zich aangemeld voor de vervolgklassen
Antwoord43.
En eindelijkHoeveel leerlingen zullen op andere wijze
voortgezet onderwijs genieten
Antwoord 55.
Wanneer men deze cijfers dus bijeentrekt, blijven er 78
leerlingen over, waarvan men zou kunnen zeggen, dat zij
straatloopers of leegloopers worden.
Maar dan moet men niet vergeten, dat onder die 78 ook
zijn begrepen de meisjes, die in het huishouden komen, naar
een winkel gaan, loopmeisje worden enz. en de jongens die