DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1913.
155
van 3e en 4e klassescholen, waarvan de ouders zich bereid
hebben verklaard ze naar de vervolgklasse te zenden. Nu heb
ik getraeht inlichtingen in te winnen, hoeveel kinderen na
de scholen 3e en 4e klasse geheel te hebben doorloopen, dus
na de 6 jaren te hebben doorgemaakt, thans die scholen verlaten.
Het is moeilijk daaromtrent juiste inlichtingen te krijgen, maar
afgaande ook op hetgeen mij in vorige jaren is gebleken, en
wat ik daaromtrent nu heb gehoord, is dat aantal in het
geheel ongeveer een 300. Van die 300 zal een zeker percen
tage den 13-jarigen leeftijd hebben bereikt, velen zeker niet;
aan een school bedroeg het 1Ao van het getal kinderen
dat de school verliet, 1/io dus van de 300 kinderen, of 30,
hebben den leeftijd van 13 jaar bereikt en deze mogen naar
de fabriek gaan. Er blijven dus nog 270 kinderen beneden de
13 jaar, die dan voor het alternatief staan: öf naar de ver
volgklasse, of op straat, indien de ouders geen sympathie
hebben voor de vervolgklasse. Dit is een onderstelling, zeker
heid omtrent het aantal heb ik niet, maar indien de stichting
der vervolgklasse, in stede van een vervolgschool, tengevolge
zou hebben, dat inderdaad een zoo groot aantal kinderen, stel
240, werkeloos op straat zouden blijven rondloopen, dan zou
het voor ons de ernstige vraag moeten zijn, of het niet wen-
schelijk is terug te keeren op den ingeslagen weg en liever
alsnog te besluiten tot stichting van een vervolgschool. Ik
zou daarom de volgende vragen willen stellen:
1°. Zou het mogelijk zijn ons opgaven te verschaften omtrent
het getal kinderen, die thans de 3e en 4e klassescholen, na
deze geheel te hebben afgeloopen, de vervolgklasse buiten be
rekening gelaten, hebben verlaten?
2°. Is het mogelijk precies mede te deelen, hoeveel van de
kinderen, die deze scholen hebben verlaten, den 13-jarigen
leeftijd reeds hebben bereikt?
3°. Hoe groot is het getal kinderen, die, nadat déze vervolg
klasse er zal zijn, deze ook zal bezoeken?
Het zou mij bijzonder aangenaam zijn, wanneer ik in de
volgende raadsvergadering hierop eenig antwoord mocht ont
vangen.
De heer van Hamel. Wat het laatste betreft, kan ik den
heer Carpentier Alting antwoorden, dat Burgemeester en Wet
houders bereid zijn in eene volgende vergadering het verlangde
antwoord te geven. Op het oogenblik ben ik daartoe natuurlijk
niet in staat. Dat het aantal kinderen, dat zich voor de ver
volgklasse heeft opgegeven, slechts 27 is, daar kunnen Burge
meester en Wethouders niets aan veranderen. Het is de op
gave, die ons door de hoofden der scholen is verstrektop het
oogenblik zijn er niet meer. Blijkt er behoefte aan uitbreiding,
dan zullen Burgemeester en Wethouders, ik heb het reeds
vroeger gezegd, maar wil het nog eens herhalen, daartoe
gaarne medewerken. Blijkt de noodzakelijkheid, dan zullen
Burgemeester en Wethouders voorstellen ook aan eene andere
school eene vervolgklasse te verbinden. Hieruit zal het u
duidelijk zijn, dat het de bedoeling is van Burgemeester en
Wethouders in die richting voort te gaan.
Mocht er later behoefte komen aan nog meer klassen, dan
zal te zijner tijde de kwestie aan de orde worden gesteld van
het stichten van eene vervolg school. Voor het oogenblik is
daaraan nog geen behoefte.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik dank den geach-
ten Wethouder voor zijne toezegging om op mijne vragen in
de volgende vergadering te antwoorden. Ik wil nog slechts
een enkel woord toevoegen aan hetgeen reeds door mij is
gezegd.
Er schijnt nog een klein misverstand te bestaan. Ik voor
mij twijfel niet aan de bereidvaardigheid van Burgemeester
en Wethouders om hunne medewerking te verleenen indien
er behoefte bestaat aan uitbreiding der vervolgklassen. Maar
daarin lag mijn bezwaar niet. Mijn bezwaar is, dat, indien er
eene vervolgschool was opgericht, men een ander resultaat
zou hebben verkregen, dan op dit oogenblik verkregen is
nu immers die 27 kinderen hadden wij dan ook gekregen,
want wij hebben hier met belangstellende ouders te doen
zal een getal van, approximatief gerekend, 240 kinderen wer
keloos op straat rondloopen; hadden wij een vervolgschool
gesticht, dan zouden deze 240 kinderen naar de fabriek zijn
gegaan, wat in elk geval, al is het niet 't meest gewenscht,
toch beter zou zijn.
Daarom wensch ik nader te worden ingelicht, opdat niet
in de verre toekomst, maar van stonde af aan de vraag onder
de oogen wordt gezien, of het niet wenschelijk zou zijn nu
reeds alsnog over te gaan tot het stichten van eene vervolg
school.
Ik wil nu nog even terugkomen op mijne vraag, die spe
ciaal betrof het nu aanhangig voorstel tot het inrichten van
eene tweede vervolgklasse. De beslissing daaromtrent hangt
voor mij hiervan af, of de ouders dezer 27 kinderen hierbij
zich uitdrukkelijk, natuurlijk behoudens bijzondere omstandig
heden, hebben verbonden, dan wel kennelijk voornemens zijn
hunne kinderen gedurende dit cursusjaar op school te laten.
Zij zijn natuurlijk gerechtigd kunne kinderen als zij den leef
tijd van 13 jaar hebben bereikt, naar de fabriek te zenden.
Zijn zij dit van plan, dan zeg ik, laten wij er dan van afzien.
Op deze vraag zou ik gaarne nog een antwoord ontvangen.
De heer van Hamel. Daaromtrent kan ik u geen positief
antwoord geven. De hoofden der scholen hebben mij gezegd:
i>Wat het resultaat zal wezen van deze vervolgklasse weten
wij niet; de uitkomst moet het leeren. Wij hebben evenwel
den indruk gekregen, dat deze 27 kinderen leerlingen zijn,
waarvan wij pleizier zullen hebben," maar eene bepaalde ver
bintenis of toezegging van de ouders hebben wij niet.
De heer Vergouwen. M. d. V. De heer Carpentier Alting
heeft ten deze m i. een zonderlinge vraag gesteld. De kinde
ren zullen naar de vervolgklasse gaan of niet, maar geen
enkel ouder zal voor zijne kinderen eene bepaalde verbinte
nis aangaan, hij zal alleen in uitzicht kunnen stellen, dat
zijn kind er een bepaalden tijd zal blijven. Dat is ook het
geval met de middelbare scholen en met het Gymnasium;
ook daar verbinden de ouders zich niet om hun kinderen de
school geheel te doen afloopen. En zoo zou het ook met de
vervolgschool gaan, door Prof. Alting voorgestaan. Het zal
precies gaan als in Haarlem, hoe dichter bij het einde van
het jaar, hoe minder kinderen. En nu vraagt de heer Carpen
tier Alting, waar de ongeveer 300 kinderen blijven, die de
school bij het eindigen van den cursus verlaten. Dat is heel
eenvoudig. Een deel van de kinderen, dat 13 jaar is bij het
verlaten van de school, gaat naar de fabriek of de werkplaats
in den loop van het jaar wordt een ander deel geleidelijk 13
jaar; deze kunnen dus ook naar de fabriek, terwijl een ander
deel naar winkel of magazijn gaat om daar gebezigd te wor
den als loopjongen, totdat zij den leeftijd van 13 jaar heb
ben bereikt en dan naar de fabriek gaan. Dat is de gewone
gang van zaken.
Wat overigens het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders zelve betreft, daartegen ben ik evenzeer als tegen het
oorspronkelijk voorstel. Dit is de tweede stap en er kan een
derde op volgen.
De heer Sijtsma M. d. V. Evenals vroeger ben ik ook nu nog
voor een vervolgschool boven vervolgklasse. Doch nu wij staan
voor het feit, dat wij het stelsel van vervolgklassen hebben aan
genomen, lijkt mij het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, ook in den gedachtengang van den heer Carpentier
Alting redeneereride, uitstekend toe, dat er nu een tweede
vervolgklasse bij zal komen. De heer Carpentier Alting vreest,
dat er nog zooveel kinderen, die geen 13 jaar oud zijn, zullen
blijven rondloopen. Dat is natuurlijk verkeerd en hoe meer
gelegenheid er is om vervolgklassen te bezoeken, hoe meer
gebruik daarvan zal worden gemaakt. Nu zou de afstand vele
kinderen blijkbaar nog weerhouden om de vervolgklasse aan
de school in de Medusastraat te bezoeken. Door het oprichten
van een vervolgklasse aan een andere school, maakt men dus
het bezoek aan de kinderen gemakkelijker. Blijkthet.dat het
getal kinderen, dat deze vervolgklassen wil bezoeken, niet toe
neemt, dan kan men de vervolgklasse opheffen. Mocht het
daarentegen blijken, dat de lust om daarheen te gaan toeneemt,
dan kan men aan andere scholen ook zulke vervolgklassen
oprichten.
Eenmaal aangenomen, dat er vervolgklassen zullen zijn,
is de weg die Burgemeester en Wethouders willen volgen
ook de juiste en verdient dus dit voorstel toejuiching. Daarom
zal ik ook gaarne aan dit voorstel mijn stem geven.
De Voorzitter. Ik dank den heer Sijtsma, dat hij zich zoo
geheel kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Nu de vorige maal een principieele beslissing is
gevallen, dacht ik niet, dat er tegen dit voorstel nog oppositie zou
worden gevoerd. Het betreft immers nog altijd een proefne
ming en de vorige maal werd reeds voorgespiegeld, dat er
wellicht een tweede vervolgklasse zou komen.
De heer Carpentier Alting zegt, dat is uitgekomen, wat hij
verwacht had. Ik moet evenwel opmerken, dat het naar mijne
meening, is uitgekomen niet zooals de heer Carpentier Alting
heeft verwacht, maar zooals Burgmeester en Wethouders het
hebben verwacht. De heer Carpentier Alting meende, dat het
bijzonder onderwijs er door bevoordeeld zou worden. Daaraan
hadden wij niet gedacht, evenmin als in andere plaatsen. Ik
heb in een van de couranten gelezen, dat één ouder zijn
kind naar de bijzondere school heeft gezonden. Toen ik dat
las, dacht ik dadelijk: Dat is nu de schuld van den heer
Carpentier Alting, die op deze quaestie de aandacht heeft
gevestigd, want toen eerst is men er over gaan nadenken.
Burgemeester en Wethouders hebben destijds het aantal
kinderen ongeveer geschat op het aantal dat zich thans heeft
opgegeven. Veel scheelt het niet. Wij dachten eene klasse
noodig te hebben voor een 30 leerlingen. Dat komt dus nog
al mooi uit. Ik verbeeld mij, dat het ook verder gaan zal,
zooals Burgemeester en Wethouders, afgaande op het advies