122
De jaarwedde van den bediende bedraagt thans 400, be
nevens het genot van vrije woning Ook hem zouden wij,
evenals aan de boden, een viertal periodieke verhoogingen
telkens na 3 jaren dienst als zoodanig in uitzicht willen stel
len, welke verhoogingen dan ieder op 25 zouden kunnen
worden bepaald.
Ten slotte vragen wij nog eenige oogenblikken Uwe aandacht
voor de traktementsregeling van den commies-redacteur. Deze
is thans aldus vastgesteld, dat de minimum-jaarwedde be
draagt 1600, welk bedrag met 3 periodieke verhoogingen
van 200, telkens na 2 jaar dienst, kan stijgen tot 2200.
Bij de vaststelling der salarisregeling in 1907 werd de maxi
mum-bezoldiging voor den commies-redacteur gelijkgesteld met
die der hoofdcommiezenalleen den hoofdcommies, chef der
afdeeling «Algemeene Zaken" werd een 200 hoogere jaar
wedde toegekend.
Inmiddels zijn de traktementen der hoofdcommiezen sedert
het jaar 1907 alle met 200 verhoogd, doch door toevallige
omstandigheden had eene dergelijke verhooging niet plaats
ten opzichte van de jaarwedde van den commies-redacteur.
Met het oog op den zeer verantwoordelijken werkkring van
den commies-redacteur, aan wien bovendien bij ongesteldheid,
afwezigheid of ontstentenis van den Secretaris, de waarne
ming van diens functiën is opgedragen, zijn wij van oordeel,
dat zijn traktement, zoowel wat het minimum als het maxi
mum betreft, niet lager mag zijn, dan het voor den hoofd
commies, chef der afdeeling »Algemeene Zaken" in de ver
ordening vastgelegde salaris. Het minimum dient dus o. i. op
2000.— het maximum op 2600 te worden bepaald.
Bij invoering der verschillende besproken wijzigingen met
ingang van 1 Januari a. s. zullen de meerdere kosten voor
1914 bedragen100.voor de wijziging in de traktements
regeling der klerken en adjunct-commiezen, 210.— voor
den concierge, de 3 boden en den bediende ten Raadhuizeen
400.voor den commies-redacteur, of tezamen ƒ710.
Op grond van al het bovenstaande geven wij Uwe Verga
dering alsnu in overweging tot vaststelling van de navolgende
verordening over te gaan:
VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 5
December 1907 (Gem.Blad No. 27), regelende den
rang en de bezoldiging van de ambtenaren en bedien
den ter gemeente-secretarie en op het kantoor van den
Gemeente-Ontvanger, laatstelijk gewijzigd bij verorde
ning van 27 Juni 1912 (Gem.Blad No. 21).
Art. 1.
In art. 2, alinea 5 van bovengenoemde verordening wordt
in plaats van 1600" en 2200" resp. gelezen: 2000"
en 2600", terwijl in alinea 9 in plaats van «ƒ500" gelezen
wordt: 550".
Art. 2.
In art. 3 sub e vervallen de woorden de adjunct-commie
zen en de klerken," wordt na sub e eene nieuwe alinea ingevoegd,
luidende
voor de adjunct-commiezen, tweemaal na 2 jaar dienst als
zoodanig, eene verhooging van 100 en voor de klerken,
tweemaal na 2 jaar dienst als zoodanig, eene verhooging van
75", terwijl het 3e lid van het artikel als volgt wordt ge
lezen: «Klerken in het bezit van het diploma, afgegeven door
de «Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen
ontvangen aanstonds de eerste verhooging van f 75, na twee
jaar de tweede verhooging van 75 en worden, wanneer zij
gedurende twee jaar hun maximum-wedde hebben genoten,
bij gebleken bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver, ter
beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, bevorderd tot
adjunct-commies."
Art. 3.
Art. 7 wordt gelezen als volgt: «De bezoldiging der in het
vorige artikel genoemde bedienden is geregeld als volgt:
De concierge geniet een jaarwedde van ten minste 750
en ten hoogste f 950, benevens het genot van vrije woning;
de boden genieten een jaarwedde van ten minste ƒ650 en
ten hoogste 850;
de bediende geniet een jaarwedde van ten minste ƒ400 en
ten hoogste 500, benevens het genot van vrije woning.
Aan den concierge en de boden wordt viermaal, telkens na
3 jaar dienst als zoodanig, een verhooging van 50 toege
kend; aan den bediende viermaal, telkens na 3 jaren dienst
als zoodanig, eene verhooging van 25.
Bovendien genieten de concierge en de boden jaarlijks een
tegemoetkoming van 65 in de kosten van kleeding en
schoeisel."
Art. 4.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1914.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 244. Leiden, 17 September 1913.
In verband met den op 1 Januari a.s. in te voeren gemeen
telijken reinigingsdienst zal tot de aanschaffing van den inven
taris en het materieel, voor dien dienst benoodigd, moeten
worden overgegaan.
Blijkens het in de Leeskamer ter visie liggende rapport van
de Commissie van Fabricage en de daarbij gevoegde bijlagen
wordt hiervoor een bedrag van 35.500 vereischt.
Door de deskundigen, die in April 1911 rapport uitbrachten
omtrent de wijze, waarop de reinigingsdienst in deze gemeente,
na het verstrijken van het geldende pachtcontract op 31
December 1913, zou behooren te worden uitgevoerd, werd voor
de aanschaffing van het materieel een bedrag van 31.450
uitgetrokken.
De meerdere kosten van f 4000 worden volgens de Com
missie van Fabricage deels veroorzaakt door de duurdere prijzen
van een deel van het materieel, deels door de aanschaffing
van een grootere inventaris, dan door de deskundigen werd
opgegeven. Zoo is o.a. op grond van gehouden proefnemingen
gebleken, dat de vuilniskarren van verschillend model, iets
duurder zullen worden, dan aanvankelijk werd geraamd, ter
wijl met de aanschaffing van 11 paarden, zooals de deskun
digen aannemen, volgens dezerzijdsch gevoelen niet kan worden
volstaan. Een aantal van ten minste 13 paarden wordt beslist
noodig geacht. Voor den ophaaldienst toch zal de stad worden
verdeeld in 2X^ 18 wijken. In elke wijk zal het huisvuil
om den anderen dag worden verzameld. Hiervoor zijn dus
noodig 9 paarden. Voor de 3 sproeiwagens en de 2 veeg-
machines worden tenminste 3 paarden vereischt en voor het
ophalen van fabrieksatval, puin, riolen- en kolkenmodder, het
welk echter grootendeels met handwagens zal geschieden, ten
minste 1 paard. Tezamen dus een aantal van 13 paarden,
waarbij dan nog niet gerekend is op een paard voor reserve.
Zoo noodig kunnen hiervoor, alsook op drukke dagen, paarden
worden gehuurd.
Behalve voor de aanschaffing van het materieel, dat op den
ter visie liggenden staat is aangegevenzullen ook gelden
moeten worden toegestaan voor de kosten van voorbereiding
der reiniging. Onder deze kosten zijn o.a. begrepen het trak
tement van den adjunct-Directeur gedurende 27a maand,
aangezien het voor de goede voorbereiding van den dienst
noodzakelijk is, dat hij reeds op 15 October as. in functie
treedt. Ook zal hem vergoeding moeten worden gegeven voor
zijne reeds verstrekte adviezen en zijne daarmede gepaard
gaande reizen, waarmede Uwe Vergadering zich reeds den
21aten December 1911 heeft vereenigd. Verder behooren tot
de kosten van voorbereiding de kosten van proefstoken en
dergelijke en zullen behalve de adjunct-Directeur ook nog
eenige andere personen reeds vóór de in werking treding van
den dienst op 1 Januari 1914, moeten worden aangesteld.
Voor al deze kosten van voorbereiding is blijkens den ter
visie liggenden gespecificeerden staat een bedrag van 3500
noodig.
Ten slotte moet volgens de Commissie van Fabricage ook
nog een bedrag van 4500 voor onvoorziene uitgaven met
betrekking tot de totale inrichting van den reinigingsdienst
beschikbaar zijn, welke som het best tegelijk met de boven
genoemde gelden kan worden aangevraagd.
Het bovenstaande samenvattende is dus noodig: 35.500
voor de aanschaffing van materieel enz ƒ3500 voor de kosten
van voorbereiding van den dienst en 4500 voor onvoorziene
uitgaven met betrekking tot de totale inrichting van den
dienst of te zamen 43500.
Aangezien deze gelden uitsluitend bestemd zijn voor de
inrichting en de voorbereiding van den reinigingsdienst,
kunnen zij uit leening worden bestreden.
Wij geven Uwe Vergadering mifsdien in overweging door
vaststelling van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat
een bedrag van 43500 voor de zooeven genoemde doel
einden beschikbaar te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 245. Leiden, 19 September 1913.
Onder overlegging van nevensgaand schrijven van de Com
missie van Beheer over de gestichten «Endegeest", «Voorgeest"
en «Rhijngeest" geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan de Commissie voor de uitvoering van de in dat schrijven
genoemde werken de vereischte machtiging te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 15den September 1913.
Wij hebben de eer voor het navolgende de aandacht van
Uw College te vragen.
Zooals U bekend zal zijn, werd eertijds met de Directie der