121 korting ad 8 verschuldigd, aangezien art. 68 zonderling genoeg de gemeente na het inzenden der meergenoemde ver klaring slechts vrijstelt van de betaling der korting ten opzichte van de op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren. Van deze korting kan, zooals wij boven zagen, ten hoogste 3% op de ambtenaren worden verhaald. Wij achten het billijk en eenvoudig ook voor deze ambtenaren de korting te bepalen op 2-|%. Aangezien zij ingevolge de bestaande pensioenverordening bereids aan de gemeente hebben betaald, en de reeds betaalde bedragen in mindering komen van de korting, zullen zij dus bij bepaling der korting op 2-| feitelijk niets meer voor inkoop behoeveti te storten. Omtrent bovenstaande punten is het met het oog op de bepalingen der wet noodzakelijk of achten wij het hoogst wenschelijk, dat reeds thans eene beslissing door Uwe Ver gadering wordt genomen. De herziening der bestaande pen sioenverordening en weduwen verordening, het treffen van maatregelen ter handhaving van verkregen rechten, voor de in dienst zijnde vaste en tijdelijke ambtenaren, het toekennen van suppletoire pensioenen, waar de bestaande regelingen voor de ambtenaren gunstiger waren, het bepalen der be stemming van het gemeentelijk pensioenfonds voor weduwen en weezen van gemeente-ambtenaren en verder noodige be sluiten zullen te zijner tijd bij Uwe Vergadering aanhangig worden gemaakt. Op grond van een en ander geven wij U derhalve thans in overweging te besluiten a. ons te machtigen krachtens art. 68 der Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 aan zijne Excellentie den Minister van Financiën de verklaring in te zenden, dat de gemeente Ueiden bereid is voor de op 1 Mei 1913 in haren dienst zijnde ambtenaren het gedeelte van de pensioenen, betrekking hebbende op de in haren dienst doorgebrachte jaren, jaarlijks vóór 1 Juli aan het fonds, bedoeld in art. 50 dier wet, uit te keeren b. voor het geval dienovereenkomstig zal zijn besloten te bepalen 1°. dat, met handhaving voor de op 1 October 1913 in dienst zijnde ambtenaren van de doorloopende korting op de bezoldiging der ambtenaren ten behoeve van de gemeente, omschreven in de verordening van 20 Maart 1902 (Gem. Blad no. 6), regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren, laatstelijk gewijzigd bij verorde ning van 21 October 1909 (Gem. Blad no. 21), de korting voor de na dien datum aan te stellen ambtenaren wordt vastgesteld op 2|% 'sjaars van den pensioensgrondslag; 2°. dat van de bijdragen, door de gemeente met 1 October 1913 of later verschuldigd ten behoeve van den inkoop van in haar dienst doorgebrachte jaren, verhaal tot de bij de desbetreffende wetten gestelde grenzen zal plaats vinden, met dien verstande dat ten opzichte van de tijdelijke agenten van politie 2e klasse, alsmede ten opzichte van andere tijdelijke ambtenaren, wier bezoldiging met het oog op het niet ver schuldigd zijn van pensioensbijdragen geacht moet worden lager te zijn, dan wanneer zij in vasten dienst waren, geen korting zal worden toegepast, terwijl op de vaste ambtenaren, aangesteld tusschen 1 Mei en 1 October 1913, 21% van de in art. 63 der Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 bedoelde totaalsom zal worden verhaald; 3°. dat de bijdragen, die krachtens de Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 door de gemeente verschuldigd zijn, door haar krachtens art. 32 dier wet op de betrokken ambtenaren ten volle zullen worden verhaald. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 243. Leiden, 17 September 1913. Ingevolge de verordening van 5 December 1907 (Gem. Blad No. 27), regelende den rang en de bezoldiging van de amb tenaren en bedienden ter gemeente-secretarie en op het kan toor van den Gemeente-Ontvanger, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 27 Juni 1912 (Gem. Blad No. 21), bedraagt de minimum-jaarwedde der klerken ter gemeente-secretarie 500.met 2 verhoogingen, telkens na 3 jaar dienst als zoo danig, tot een maximum derhalve van 700.met dien verstande dat de klerken, die in het bezit zijn van het diploma, afgegeven door de »Nederlandsche vereeniging voor Gemeente belangen", de eerste verhooging aanstonds ontvangen en de tweede verhooging na 3 jaar dienst. Bij bevordering tot adjunct-commies kunnen zij een minimum-traktement van 800.— 's jaars met 2 verhoogingentelkens na 3 jaar dienst als zoodanig, tot een maximum derhalve van ƒ1000. 'sjaars deelachtig worden. Deze salarisregeling voor de klerken en adjunct-commiezen, die in 1907 bij verordening werd vastgesteld, kan niet meer voldoende worden genoemd, hetgeen ook in de praktijk is gebleken. Bij de laatste oproeping voor gediplomeerd klerk toch meld den zich in het geheel slechts 2 sollicitanten aan. Geluk kig kon toen uit die beide sollicitanten eene goede keuze worden gedaan, doch de geringe animo om te solliciteeren toont o. i. ten duidelijkste aan, dat de hier ter stede geldende salarisregeling voor de klerken, bij wie men het bezit van het bovengenoemde diploma eischt, en deze eisch is voor va catures op de afdeeling «algemeene zaken" en op de finan- ciëele afdeeling regel onvoldoende is. In andere gemeen ten, die met Leiden op één lijn kunnen worden gesteld, is de salarisregeling dan ook veel gunstiger. Verbetering in den bestaanden toestand zouden wij niet zoozeer door verhooging van de aanvangswedde der klerken willen zien aangebracht, doch in hoofdzaak door voor de jon gere ambtenaren de vooruitzichten gunstiger te maken, dan thans het geval is. Voor iemand, die na in den regel ten minste 3 jaren op eene gemeente-secretarie practisch werk zaam te zijn geweest, in" het bezit van zijn diploma is ge komen, is een salaris van 6u0, dat slechts eenmaal na 3 jaar dienst verhoogd kan worden, weinig aanlokkend. Natuur lijk kan hij tot adjunct-commies worden bevorderd, doch zonder vacature heeft hij, ook bij de meest getrouwe plichts betrachting geen zekerheid, dat dit inderdaad zal plaats hebben. Wel zou men een klerk, die b.v. 3 jaar zijn maxi mum heeft genoten, en gebleken is een alleszins geschikt ambtenaar te zijnook zonder vacature tot hoogeren rang kunnen bevorderen, en inderdaad is dit ook wel geschied, doch bij zijne sollicitatie is de reflectant hiervan geheel in 't onzekere. Ons College toch zou, b.v. om financieele redenen, niet tot bevordering kunnen wenschen over te gaan en ook Uwe Vergadering zou door het niet toestaan der vereischte gelden de promotie onmogelijk kunnen maken. Natuurlijk is dit slechts eene veronderstelling, doch een sollicitant houdt nu eenmaal met dergelijke mogelijkheden rekening en kiest liever het zekere voor het onzekere. Doch zelfs al houdt men rekening met eene bevordering tot adjunct-commies, nadat een klerk 3 jaar op zijn maximum heeft gestaan, ook dan nog gaat o. i. de traktementsverhoo- ging te langzaam, om eenige zekerheid te hebben, dat een voldoend aantal geschikte sollicitanten, in het bezit van het diploma, zich in onze gemeente aanmeldt, in plaats van de voorkeur te geven aan eene soortgelijke, doch uit fmanciëel oogpunt voordeeliger betrekking in eene andere gemeente. Immers, begonnen op een traktement van 600, ontvangt een gediplomeerd ambtenaar aldus volgens onze regeling na 3 jaar dienst alhier f 700, na 6 jaar f 800, na 9 jaar f 900 en eerst na 12 jaar f 1000. Om al deze redenen komt het ons gewenscht voor de verhoo gingen voor de klerken en de adjunct-commiezen niet langer om de 3 jaar, doch telkens na 2 jaar in uitzicht te stellen en boven dien in de verordening te bepalen, dat klerken, in het bezit van het diploma, wanneer zij gedurende twee jaar hun maximum- wedde hebben genoten, bij gebleken bekwaamheid, geschikt heid en dienstijver, ter beoordeeling van ons College, worden bevorderd tot adjunct-commies. Teneinde tevens de mini mum-bezoldiging voor de ongediplomeerde klerken een weinig te verbeteren, zoude de aanvangswedde der klerken van 500 op f 550 'sjaars gebracht kunnen worden, in verband waarmede dan, aangezien het maximum-salaris der klerken op f 700 dient bepaald te blijven, de beide periodieke ver hoogingen der klerken in plaats van op f 100, in den ver volge op 75 zouden moeten worden vastgesteld. De aan vangswedde van een gediplomeerd klerk bedraagt dan 625, welk bedrag na 2 jaar bij toekenning der periodieke verhoo ging stijgt tot 700. Groote uitgaven zijn aan de nieuwe regeling niet verbonden. Zij heeft, gelijk gezegd, in hoofdzaak ten doel, de vooruitzich ten voor de jongere ambtenaren te verbeteren. Voor het jaar 1914 bedragen de meerdere kosten voor de gemeente slechts f 100. Behalve de zooeven genoemde wijziging in de salarisrege ling der klerken en adjunct commiezen zouden wij U verder nog eenige verhooging der bezoldiging van den concierge, de boden en den bediende ten Raadhuize willen voorstellen. De boden genieten thans een minimum jaarwedde van ƒ600 met 4 verhoogingen ad 50 telkens na 3 jaar dienst, tot een maximum derhalve van 800, terwijl zij bovendien eene jaar- lijksche tegemoetkoming in de kosten van kleeding en schoei sel ontvangen van f 65 (zie volgn. 69 der begrooting voor 1913) en de oudste bode nog in het genot is van eenige ge ringe emolumenten. Deze bezoldiging achten wij, gelet op den tegenwoordigen levensstandaard en de traktementen van andere beambten in deze gemeente, niet meer voldoende. Een verhooging ad ƒ50, zoowel van de minimum- als van de maximum-jaarwedde is o. i. alleszins billijk te noemen. Doch wanneer de bezoldiging der boden met f 50 wordt verhoogd, dient ook die van den concierge billijkheidshalve met een zelfde bedrag vermeerderd te worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3