GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
117
OOEKOHE9T iTVKEEK.
N°. '231. Leiden, 20 Augustus 1913.
Tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde
overbrenging van gelden uit het dienstjaar 1912 op den dienst
1913, ten behoeve van betalingen het jaar 1912 betreffende
en voor werken die nog niet zijn afgeloopen (Ing. St. No. 227),
bestaat bij de Commissie van Financiën geene bedenking.
Zij adviseert U derhalve tot vaststelling van de bij die
voordracht overgelegde staten model C en model A te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 232. Leiden, 21 Augustus 1913.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot beschik
baarstelling van een bedrag van f 3000.boven de reeds
gevoteerde gelden, voor de demping, rioleering en bestrating
van de Drie Octoberstraat, (Ing, St. No. 230) ontmoet bij de
Commissie van Financiën geene bedenking.
Zij geeft U derhalve in overweging tot vaststelling van den
daarbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat, dienst 1913,
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 233. Leiden, 12 Augustus '1913.
Naar aanleiding van Art. 5 van het reglement van beheer,
hebben wij de eer U het volgende dubbeltal voor te dragen,
voor een lid van ons bestuur buiten den Gemeenteraad, dat
jaarlijks op den eersten Dinsdag van September aftreedt, dit
maal zijnde de Heer Dr. J. G. van der Sluys, die opnieuw be
noembaar is.
Ie. Dr. J. G. VAN DER SLUYS.
2e. Dr. Th. W. VAN LIDTH DE JEUDE.
Bestuurderen van de Stedelijke Werkinrichting,
Verhey van Wijk, loco-Voorzitter.
P. J. Mulder, waarn. Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 234. Leiden, 16 Augustus 1913.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Namens de Commissie voor het Stedelijk Museum hebben
wij de eer U te berichten dat dit jaar als leden dezer Com
missie aan de beurt van aftreding zijn de H.H.: Mr. P. J.
M. Aalberse, Mr. J. A. F. Coebergh en J. Korevaar P.Azn.
en nemen wij de vrijheid U de navolgende dubbeltallen in
te dienen
voor de vacature Aalberse: Mr. P. J. M. AALBERSE en
J. P. J. DRIESSEN,
voor de vacature Coebergh: Mr. J. A. F. COEBERGH en
Dr. S. G. DE VRIES en
voor de vacature Korevaar: J. KOREVAAR P.Azn. en
Dr. P. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE.
Namens de Commissie voornoemd,
J. Korevaar, waarn. Voorzitter.
J. C. Overvoorde, Secretaris.
N°. 235. Leiden, 21 Augustus 1913.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen de in hare handen gestelde rekening, dienst 1912,
van de Stedelijke Werkinrichting en de begrooting, dienst
1914, dier instelling geene bedenkingen heeft.
Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die rekening
en die begrooting te besluiten.
De heer A. L. Reimeringer, lid van het Bestuur der Werk
inrichting1, heeft aan het onderzoek geen deel genomen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 236. Leiden, 23 Augustus 1913.
Wij hebben de eer U mede te deelen dat de heeren J. P.
Creyghton en P. J. Mulder, in Uwe Vergadering van 11 Octo
ber 1909 benoemd, respectievelijk tot lid en plaatsvervangend
lid van de Commissie van aanslag voor de belasting op be-
drijfs- en andere inkomsten, krachtens het bepaalde bij §8
van art. 9 der wet van 2 October 1893 (Stbl. No. 149), op
31 December a.s. aan de beurt van aftreding zijn, doch reeds
terstond herbenoembaar zijn.
Aangezien de benoeming vóór 1 November a.s. moet hebben
plaats gehad, geven wij U in overweging thans daartoe over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 237. Leiden, 26 Augustus 1913.
Onder verwijzing naar het voorstel van de Commissie van
Toezicht op het Middelbaar onderwijs en het advies van den
Inspecteur, beide in de Leeskamer ter inzage nedergelegd,
geven wij U in overweging om den heer J. M. A. Kapteijn,
leeraar in de Hoogduitsche taal aan het Gymnasium alhier,
die laatstelijk bij raadsbesluit van 22 Augustus 1912 voor één
jaar werd benoemd tot leeraar in het Duitsch aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens, weder voor den tijd van één jaar
in die betrekking te bestendigen.
Wij brengen U in herinnering, dat in de raadszitting van
15 Juni 1911, waarin de heer Kapteyn werd benoemd tot
leeraar aan het Gymnasium, hem tevens de verplichting werd
opgelegd om, desverlangd, eventueel ook eenige uren per
week les te geven aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens.
Tevens stellen wij U voor, om de bezoldiging van dezen
tijdeljjken leeraar, aan wien 4 lesuren per week zijn opge
dragen, vast te stellen op f 400.'sjaars.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 238. Leiden, 27 Augustus 1913.
Ingevolge artikel 89 der nieuwe Armenwet moeten de regle
menten van de burgerlijke instellingen van weldadigheid binnen
één jaar na het in werking treden dier wet, derhalve vóór
1 September 1913, worden herzien.
Met het oog op dit voorschrift verzochten wij bij schrijven
van 9 Juni j. I. aan het bestuur der Stedelijke Werkinrichting,
de eenige burgerlijke instelling hier ter stede, ons wel te
willen mededeelen, welke wijzigingen z. i. in het door Uwe
Vergadering op 20 Augustus 1908 (Gem.Blad no. 20) vast
gestelde reglement voor de Stedelijke Werkinrichting moesten
worden aangebracht, terwijl wij bij schrijven van 26 Juli
d. a. v. ons verzoek nog eens aan het bestuur in herinnering
brachten.
Den 25en dezer mochten wij het antwoord van het bestuur
ontvangen en daaruit vernemen, dat naar het oordeel van
het bestuur slechts artikel 9 eenige toevoeging behoefde in
dien zin, dat in dat artikel de verplichting van het bestuur
werd omschreven, om de in artikel 13 der Armenwet aange
geven inlichtingen aan den Armenraad te verschaffen.
Het komt ons College echter voor, dat deze aanvulling niet
in het reglement behoeft te worden opgenomen, aangezien
het vanzelf spreekt, dat het bestuur de verplichtingen, hem
in artikel 13 der Armenwet opgelegd, moet nakomen. Boven
dien moet het bestuur ingevolge de wet nog verschillende
andere voorschriften opvolgen. Bij opneming van de ver
plichting, in artikel 13 omschreven, zouden dus ook die
voorschriften in het reglement moeten worden opgenomen en
het is derhalve veel eenvoudiger de verwijzing naar wettelijke
bepalingen geheel weg te laten.
Wel zal echter ingevolge art. 29, sub 4 der wet een bepaalde
termijn, waarvoor de ondersteuning telkens wordt toegekend,
in het reglement moeten worden vermeld. Aangezien de op
neming van dag tot dag plaats heeft, geven wij U derhalve
in overweging artikel 1 van het reglement in dien geest
aan te vullen.
Verder zal natuurlijk in art. 1 in plaats van »wet van 28
Juni 1854 (Staatsblad no. 100)" gelezen moeten worden «Armen
wet" en zullen uit artikel 10 de woorden «binnen twee maanden
na de vaststelling van het onderwerpelijke" moeten worden
geschrapt, terwijl ten slotte de overgangsbepaling kan ver
vallen.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
derhalve in overweging het reglement voor de Stedelijke
Werkinrichting te Leiden opnieuw vast te stellen, doch in
dien zin gewijzigd, dat in artikel 1 in plaats van »Wet van
28 Juni 1854 (Staatsblad n°. 100)" gelezen wordt «Armenwet",
aan het artikel eene nieuwe zinsnede wordt toegevoegd,
luidende «De opneming geschiedt van dag tot dag", uit art. 10
worden geschrapt de woorden«binnen twee maanden na de
vaststelling van het onderwerpelijke", en de overgangsbepaling
vervalt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.