118
DONDERDAG
10 JULI 1913.
mannelijk persoon te benoemen en van den heer Sijtsma die
gelijkelijk voor een mannelijk en een vrouwelijk hoof 1 is
gestemd. Burgemeester en Wethouders zullen deze wenken
gaarne in overweging nemen.
Op dit oogenblik kan ik niet anders verklaren, dan dat de
terminologie der desbetreffende bepalingen ons toestaat zoowel
mannelijke als vrouwelijke sollicitanten op te roepen. Zijn de
sollicitatiebrieven ingekomen, dan kunnen Burgemeester en
Wethouders rekening houden met de adviezen van de heeren
Pera en Sijtsma en later ook met dat van het schoolhoofd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
X. Voorstel in zake de overdracht van de exploitatie van
het spoorwegnet in de Haarlemmermeer door de Holl. Elec-
trische Spoorweg-Maatschappij aan de Holl. IJzeren Spoor
weg Maatschappij en de wijziging der voorwaarden, waaronder
aan eerstgenoemde maatschappij subsidie werd verleend.
(Zie lng. St. No. 179.)
De Voorzitter. Op dit voorstel is een gunstig advies ge
komen van de Commissie van Financiën en hoewel er ook
volgens Burgemeester en Wethouders geen bezwaar bestaat om
het aan te nemen, stel ik toch aan de vergadering voor de behan
deling tot de volgende zitting uit te stellen. Het eenig argument,
dat ik daarvoor, heb, is. dat een voorstel van gelijke strekking de
volgende week in de Staten van Zuid-Holland zal worden be
handeld. Ik twijfel wel niet of het zal in de Staten zondereenig
debat worden aangenomen, maar het lijkt mij toch beter de
behandeling uit te stellen, totdat de Staten het afgedaan
hebben. Wij liggen dan, om zoo te zeggen, dubbel voor anker.
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
De Voorzitter. Ik stel verder voor om, alvorens de ver
ordening betreffende de winkelsluiting te behandelen de nos.
XIII, XIV en XV der agenda af te doen.
Ook hiertoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming besloten.
XIII. Bezwaarschrift tegen een aanslag in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1912.
(Zie lng. St. No. 187.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XIV. Verzoek van het bestuur van het Militair Invaliden
huis om vergunnjng tot het bouwen van een houten loodsje
op het terrein aan den Hoogen Rijndijk, Serie M Nos. 860
en 861.
(Zie lng. St. No. 193.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XV. Verzoek van de Maatschappij tot Exploitatie van Staats
spoorwegen te Utrecht om vergunning tot het bouwen van
een houten bergplaats op het terrein, kad. Sectie M. No. 2880.
(Zie lng. St. No. 194.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
overeenkomstig het praeadvies besloten.
De Voorzitter. Dan is nu aan de orde:
XI. Verordening op de Winkelsluiting.
(Zie lngek. St. Nos. 145 en 172.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van der Lip. M. d. V. Indien niemand anders
algemeene beschouwingen wenscht te houden, wil ik wel een
enkele algemeene opmerking maken. Natuurlijk ligt het niet
in mijn plan het debat te heropenen over de vraag of een
verordening als thans vóór ons ligt al dan niet aanbeveling
verdient wij hebben daarover reeds tweemaal uitvoerig
gedebatteerd maar ik wil toch nog even op een paar
dingen wijzen. In de eerste plaats hierop, dat het op mijn
zeggen uitgekomen is, dat in eene verordening als deze geen
uitzonderingen zijn te maken.
Bij de discussie, die wij in December over deze zaak hebben
gevoerd, heb ik gewezen op de groote onbillijkheid, die er in
gelegen is, dat alle winkeliers over één kam geschoren moeten
worden. Ik heb er toen de aandacht op gevestigd, dat het
lang niet hetzelfde is in welke artikelen men handelt en op
welke plaats van de stad men zijn bedrijf uitoefent. De voor
standers van de verplichte winkelsluiting hebben toen ge
antwoord, dat daarmede rekening kon worden gehouden bij
de samenstelling der verordening, dat het lag op den weg
van de Commissie voor de Strafverordeningen om de door
mij genoemde onbillijkheden door het maken van uitzonde
ringen uit den weg te ruimen. Ik heb toen dadelijk voorspeld,
dat daarvan niets zou kunnen komen, omdat ik niet wist
welke uitzonderingen gemaakt zouden kunuen worden. Ook
elders is gebleken, dat men dit onderwerp niet kan regelen,
of alle winkeliers moeten op één lijn gesteld worden.
En nu wijs ik hierop nog even, omdat het wellicht zou
kunnen gebeuren, dat er leden van den Raad zijn geweest,
die de door mij indertijd genoemde onbillijkheden wel hebben
gevoeld, maar die daarin toch geen aanleiding hebben kunnen
vinden om tegen de motie-Sijtsma te stemmen, in de veron
derstelling dat inderdaad in de verordening met die bezwaren
rekening gehouden zou kunnen worden. Welnu, men kan
nu zien dat die uitzonderingen niet gemaakt zijn, wat m. i.
ook niet mogelijk was.
Ten tweede zou ik er op willen wijzen, dat er in deze zaak
iets nieuws te vermelden is, nl. dat juist in den laatsten tijd in
Amsterdam het verzet tegen de gedwongen winkelsluiting weer
in vollen gang is. Men heeft bij het debat over de motie gezegd,
dat de winkeliers er zich wel bij zullen nederleggen, dat zij
nu wel pruttelen, maar later er heel tevreden mede zullen zijn.
Nu hebben de heeren echter in de couranten kunnen lezen,
dat er te Amsterdam een adres is verzonden aan de Koningin,
onderteekend door ongeveer 5000 winkeliers, met verzoek om
maatregelen te nemen ten einde de gedwongen winkelsluiting
weder op te heffen, en ook dat een paar honderd winkeliers
hebben opgegeven dat het eerste jaar na de invoering der
verordening op de winkelsluiting hun omzet ƒ300.000 minder
heeft bedragen. Ik deel deze feiten alleen maar mede, ik wil
er niet over debatteeren, het zijn, wat het tweede punt
betreft, cijfers (lie in de bladen zijn vermeld en die ik hier
even wilde aanhalen, waar wij nu zullen gaan stemmen over
de vraag, of wij de verordening op de winkelsluiting zullen
aannemen of niet.
De heei' Pera. Waar ik dezen morgen nog zoo het een en
ander naging over deze zaak, kwam de vraag bij mij op, of
het gewenscht en zoo ja, of het mogelijk is eene bepaling te
maken, hetzij in deze verordening of in de verordening op de
Vergunnings- en Verlofslocaliteiten, waarbij wordt uitgesproken
dat in een bedrijf na 9 uur geen artikelen mogen worden
verkocht, die feitelijk niet tot het uitgeoefende bedrijf behooren.
Ik denk hierbij hoofdzakelijk aan den verkoop van sigaren
in cafés.
De Voorzitter. Volgens deze verordening mag men in een
café wel sigaren verkoopen, maar die sigaren moeten dan ook
in het café worden opgerookt. Men mag bijv. niet voor een
dubbeltje sigaren in een zakje verkoopen. wanneer het de
bedoeling is, om er een op te steken en de rest mede naar
huis te nemen.
De heer Pera. Ik meen toch, dat het gewenscht zou zijn
om na 9 uur den verkoop geheel te verbieden.
De Voorzitter. Het zou al te hard zijn, wanneer onmogelijk
werd gemaakt, dat men, toevallig in een café vertoevend, er
een sigaar koopt oin die daar op te rookendaardoor zal de
winkelier ook niet benadeeld worden. Maar het groote gevaar,
dat café's na het sluitingsuur zullen dienen tot sigarenwinkel
wordt reeds door de verordening voorkomen.
De heer Pera. Dan nog iets anders. Voor mij is het een
ernstige zaak om voor of tegen de verordening te stemmen.
Nu heb ik nogal eens bezoek gehad van tegenstanders van
verplichte winkelsluiting, de een had dit bezwaar, de ander
weder een ander.
Ik heb er toen sterk bij hen op aangedrongen, dat men
door het indienen van adressen aan den Raad zou doen blijken
welke bezwaren men had, zoodat de Raad over die bezwaren
zou kunnen oordeelen en daarmede zoo noodig rekening zou
kunnen houden. Nu heeft het echter mijn aandacht getrokken,
dat ten slotte geen enkel adres bij den Raad is ingekomen.
Van de personen, met" wie ik over de zaak heb gesproken,
is geen adres ingekomen met betrekking tot de bijzondere
aangelegenheden, zoo pas door den heer van der Lip genoemd.
Bovendien hebben wij pas een stemming voor den Gemeente
raad gehad en daarbij werd iemand naar voren gebracht, die de
protest-candidaat tegen de winkelsluiting zou zijn, n.l. de heer
Welling en nu heeft het mijn aandacht getrokken, dat die
candidaat in district II slecht 44 van de meer dan 2000
stemmen op zich vereenigd heeft, terwijl onder die 44 stemmen
zeker nog een aantal zijn van niet-belanghebbenden, van
die ontevredenen, die zoogenaamd voor de vrijheid pleiten.
Dat feit heeft indruk op mij gemaakt en ik heb gemeend
daaruit te moeten afleiden, dat de tegenstand tegen de ver
vroegde winkelsluiting niet zoo groot is, als men dat wil doen
voorkomen.
Ik wil de bezwaren, door den heer van der Lip zoo pas"
genoemd, niet geheel ontkennen, maar ik moet ten zeerste
betwijfelen of de schade, welke de betrokkenen door dezen;
maatregel zullen lijden, wel tot op de cent uit te rekenen;
is, want de gegevens die ik op dit gebied heb, doen mij
vragen of hetgeen daaromtrent wordt beweerd wel waar kaïr
zijn. Ik geloof, dat dat bezwaar sterk overdreven is, en dat