116 DONDERDAG 10 JULI 1913. heer Fokker stelt zich thans ten aanzien van Burgemeester en Wethouders blijkbaar op een ander standpunt. Het voorstel van den heer Fokker luidt aldus: »Ondergeteekende heeft de eer in het voorstel Ing. St. No. 189 te lezen 2000 in plaats van 2500." Het voorstel van den heer Fokker wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een punt. van beraadslaging uit. Wenscht iemand het woord naar aanleiding van dit voorstel Zoo neen. dan wordt de beraadslaging gesloten. Het voorstel van den heer Fokker wordt in stemming ge bracht en met 20 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenA. Mulder, Aalberse. de Boer, van Tol, Bosch, Korevaar, Carpentier Alting, P. J. Mulder, Briët, Timp, van Hamel, Bots, Fischer, van der Lip, van Gruting, Pera, Corts, Driessen, Hoogenboom en Reimeririger. Vóór stemmen de heeren: Botermans, Roem, Fokker, van der Pot, Sijtsma, Vergouwen en van der Eist. Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot wijziging van art. 6 der verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden. (Zie Ing. St. No. 188.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Voorstel in zake de oprichting van een buitengewone lagere school voor zwakzinnige kinderen in een deel van het Caecilia-Gasthuis en tot beschikbaarstelling der daarvoor benoodigde gelden. (Zie Ing. St. No. 171.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch mijn voldoening en dankbaarheid uit te spreken over de indiening van dit voorstel. De Raad zal wel begrijpen waarom. Omdat ik een van de leden ben geweest, die al jaren lang er op hebben aangedrongen, dat wij zouden krijgen een school voor zwak zinnige kinderen, omdat zulk een inrichting niet alleen is in het belang van die kinderen zelve, maar ook in het belang van de normaal aangelegde leerlingen. Iedereen toch die eenigszins met het onderwijs in het algemeen en met het lager onderwijs in het bijzonder bekend is, weet wel, dat juist de verstandelijk minder bevoorrechte kinderen in de klasse een remmenden invloed uitoefenen op het onderwijs in het algemeen; dat zij een groote last zijn voor de onderwijzers en een nadeel voor de vorderingen van de andere leerlingen. Ook wensch ik mijn voldoening uit te spreken over de wijze waarop Burgemeester en Wethouders deze zaak willen regelen en daarom vergeef ik het gaarne, dat de voorbereiding wat lang heeft geduurd. Men heeft nu op deze wijze een oplossing ge vonden, die de gemeente over het algemeen niet op te groote kosten jaagt. Wanneer het later blijkt, dat de behoefte aan uitbreiding grooter wordt, dan hoop ik, dat de school nog zal kunnen worden uitgebreid. Ik heb gelezen, dat er op het oogenblik 32 leerlingen aanwezig zijn en het komt mij wel eigenaardig voor, dat bij dit getal slechts 4 zwakzinnige kinderen zijn, die op de bijzondere scholen worden aange- getrofïen; ook is het eigenaardig, dat er vroeger wel eens 100 van die zwakzinnige leerlingen warenmen heeft op deze zaak blijkbaar nog niet den juisten kijk. Ook geloof ik, dat in den eersten tijd de ouders van dergelijke kinderen eenig bezwaar zullen hebben om deze naar een dergelijke school te zenden, omdat dan het cachet van minderwaardigheid op hen wordt gedrukt. Langzamerhand zal dit echter wel anders worden, wanneer men ziet, dat de verstandelijk minder begaafde kin deren daar veel beter worden opgekid en tot hun recht kunnen komen dan op de gewone school. Langzamerhand zullen de ouders dus zeker hunne kinderen er gaarne geplaatst hebben. Met een klasse beginnende is er nu in het Caecilia-gasthuis gelegenheid, maar wanneer er een tweede of derde klas bij moet komen, is er dan daar ook gelegenheid voor? Wij maken nu een school die /"5800.— zal kosten, moeten wij bij even- tueele uitbreiding eene nieuwe school gaan bouwen, dan zijn deze kosten voor niets gemaakt. Zouden Burgemeester en Wet houders mij hierop een bevredigend antwoord kunnen geven Nu een enkele opmerking betreffende het personeel. Door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, dat indien een klasse-onderwijzer wordt benoemd, nog een onderwijzeres in de handwerken zal moeten worden aangesteld. Nu wenschte ik te vragenstaat het vast, dat als hoofd der school een onderwijzer moet worden benoemduit de toelichting zou men dit kunnen opmaken. Naar hetgeen ik van elders heb ver nomen, geloof ik, dat voor het onderwijs aan zwakzinnige kinderen, waarbij vooral veel geduld noodig is, in het alge meen een vrouw geschikter zal zijn dan een man. Ik zou dus niet bij voorbaat willen uitmaken, dat het hoofd der school een man moet zijn, dat moet afhangen van de sollicitaties die inkomen. Daarom zou ik wel willen weten of het in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders om de gelegenheid open te stellen zoowel voor vrouwelijke als voor mannelijke be voegden. De heer Vergouwen. M. d. V. Eenmaal dit voorstel aan genomen, heeft men den voet gezet op een weg, waarvan men niet weet. waarheen hij ons voeren zal. tenzij vooraf strenge regelen voor de toelating worden vastgesteld, want het is mij niet duidelijk of vaststaat, wie zal uitmaken of de kinderen zwakzinnig zijn. Dat is. een belangrijk punt, want het eene oogenblik wordt een getal van 30 en het andere oogenblik een van 100 opgegeven. Zal er b.v. een commissie van geneesheeren of van onder wijzers benoemd worden, die uitmaakt of een kind op deze school thuis behoort? Er moet een vaste regel zijn, zoodat niet het ééne hoofd kan zeggen, dat een kind zwakzinnig is, terwijl het andere hoofd datzelfde kind op de gewone lagere school toelaat. Men moet dit punt onder de oogen zien. Daargelaten de vraag of het voor de kinderen op den duur goed is, dat zij aan de gewone lagere school onttrokken wordenals men eenmaal die richting uitgaat, moet men van den nood een deugd maken en vaste regelen stellen, zoodat ieder bij de beoordeeling weet, waaraan hij zich te houden heeft. Men komt voor allerlei moeilijke vraagstukken te staan: wordt het een school voor mannelijke en vrouwelijke leer lingen, moeten er onderwijzeressen wor den aangesteld en moet er meer personeel komen? enz. Het lijkt heel mooi en de hulde, door den heer Sijtsma aan Burgemeester en Wet houders gebracht, omdat zij gepoogd hebben zoo zuinig moge lijk te beginnen, wil ik gaarne medebrengen, maar wij weten niet wat het einde zal zijn, vooral als men bij het beoor- deelen van de vraag, welke kinderen zwakzinnig zijn, zich niet aan strenge regelen houdt; want een kind, dat achterlijk is, is daarom nog niet zwakzinnig. De heer Pera. M. d. V. Vooreerst een opmerking naar aanleiding van de vraag van den heer Sijtsma: onderwijzer of onderwijzeres? Ik heb in een dergelijke school in Den Haag zien werken en wat wij ook andere leden der Plaat selijke Schoolcommissie waren daarbij tegenwoordig daar hebben waargenomen, wekt verbazing vanwege de uitnemende resultaten, die dat onderwijs oplevert. Als regel neemt men aan, dat de klassen niet meer kinderen dan 16 mogen be vatten. Het werk maakt den indruk van tamelijk vermoeiend te zijn, terwijl bovendien van den onderwijzer groote bekwaam heid wordt gevraagd. Algemeen is men dan ook van gevoelen, dat men voor dat onderwijs de uitnemendste krachten moet zoeken, terwijl ik in Den Haag niet gezien heb, dat daar onderwijzeressen aan die school les geven, waarschijnlijk met het oog op het vermoeiende van den arbeid. Ik zou dat ook niet durven aanbevelen, omdat naar mijn" meening een onder wijzer tegen dat werk beter bestand is dan een onderwijzeres. Wat de vraag van den heer Vergouwen aangaat: welke kinderen op die school geplaatst zullen worden, daarvoor past men in den Haag een zeer breedvoerig onderzoek toe, dat over geruimen tijd loopt. De kinderen worden gewoonlijk eerst op de gewone lagere school gebracht en wanneer zij zich daar doen kennen als eigenlijk voor het gewone onder wijs ongeschikt als gevolg van hun geestesgaven, dan wordt de geneeskundige er bij geroepen en heeft op alle mogelijke manieren een onderzoek plaats naar den toestand van zulk een kind, voor zoover het te doorgronden is, ook in verband met den levensloop, dien het achter den rug heeft. Op grond van de gegevens, die men bij dat onderzoek krijgt, wordt heslist of het kind al dan niet op de school voor zwakzin nigen zal worden geplaatst. Ik meen dat ook in Leiden zal moeten worden gewerkt als in den Haag, terwijl ik geheel toestem, dat een degelijk onderzoek noodig is. De heer van der Elst. Naar aanleiding van hetgeen door de heeren Vergouwen en Pera is gezegd, zou ik dit nog in het midden willen brengen; Wie het kind zal onderzoeken? Ik meen, dat daarvoor de aangewezen persoon is de schoolar ts, in overleg desnoods met den huisarts. Ik geloot, dat daar tegen niet het minste bezwaar kan bestaan. De heer van Hamel. Het doet mij genoegen te mogen be merken, dat er eigenlijk van geen enkelen kant bestrijding van het voorstel is geweest, integendeel, dat men de indie ning daarvan toejuicht. De heer Vergouwen alleen was de zwakste verdediger, want hij vroeg of het wel noodig was dezen eersten stap te zetten op den 'voorgestelden weg, zon der te weten waar wij zouden eindigen. Dat gebeurt bij meel zaken. Blijkt de proef te slagen, dan wordt uitbreiding aan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4