130
DONDERDAG
24 JULI 1913.
de hoogte heb moeten stellen. Daar ziet men dan burger
vrouwtjes komen en de vrouwen van kleine ambtenaren en
beambten, aan 'wie het moeilijk valt rond te komen, en die
hier hulp en raad ontvangen voor de voeding van hare kin
deren, die maar niet willen groeien. Ik kan den heer Bosch
geruststellen. Hier wordt niets gegeven aan menschen, die het
niet noodig hebben. Wil men zich overtuigen, dan moet men
maar eens gaan zien naar die vrouwen, die daar komen met
hunne kinderwagens met bleekneuzige zuigelingen, die de
moedermelk moeten derven. Het is waarlijk niet overbodig,
dat voor zulke kinderen eene rationeele doelmatige voeding
wordt beschikbaar gesteld. Het gaat hier om het luttel bedrag
van 100.Ik zal er niet veel meer over zeggen, maar ik
ben er van overtuigd, dat, als deze ƒ100.worden geschon
ken, zij zeer nuttig zullen worden besteed. Als men zich de
moeite wil getroosten in deze inrichting een kijkje te nemen,
dan zal men het mij toestemmen. Het Bestuur heeft door
middel van de pers en circulaires reeds zooveel pogingen in
het werk gesteld, dat men niet zeggen kan, dat men maar
op het particulier initiatief moet vertrouwendat het een
volgend jaar wel beter zal zijn.
De aanvrage neemt ieder jaar toe, en later zal ik met ge
noegen ook meer geven, want het geldt hier eene nuttige
zaak. Zooals gij hebt gezegd, M. d. V., wij geven bijv. aan de ver-
eeniging »Kennis is Macht" eene groote subsidie, en, wanneer
de heer Bosch hiermede eens wil vergelijken het kleine bedrag
dat door deze Yereeniging aan contributie wordt ontvangen,
dan zal hij ten minste moeten toegeven, dat naar rato voor
deze Vereeniging eene subsidie van f 500 niet te veel is. Ik
houd mij derhalve aan mijn voorstel en ik kan den heeren
de verzekering geven, dat wanneer aan deze Vereeniging een
subsidie wordt gegeven van 500, dit bedrag zeer nuttig zal
worden besteed in het belang van de stad Leiden.
De heer Pera. Met een enkel woord wil ik mijn stem moti-
veeren, die ik in dit geval zal uitbrengen voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Ik stel op den voorgrond,
dat ik volstrekt niet ontken het groote nut, dat een Vereeni
ging als deze doet; van nabij weet ik de groote beteekeriis
van dit werk en is mij bekend, dat aan deze hulp groote be
hoefte bestaat. Ik weet bij ondervinding, dat wanneer de kin
deren eenmaal op deze kunstmatige wijze moeten worden
gevoed, dit een heel dure geschiedenis is, iets wat menigmaal
boven de krachten gaat van de eenvoudige werklieden. Toch
kan ik niet medegaan met het voorstel van den heer Sijtsma,
maar acht ik het beter ons thans te houden aan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, dan kunnen wij later nog
altijd zien hoe de zaak loopt. Het nut dat door deze Vereeni
ging wordt gesticht is echter van dien aard, dat ik geloof,
dat de Raad goed zal doen in dit geval mede te gaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. De heer Sijtsma heeft op prachtige wijze
zijn voorstel verdedigd, maar ik- kan er mij toch niet mede
vereenigen. Wij moeten dunkt mij rekening houden met het
geen de Vereeniging zelve op de begrooting voor het jaar 1914
in uitzicht stelt. Er is door haar een tekort geraamd van ruim
f 400. Nu kan men wel zeggen, dat de uitgaven zeer laag zijn
geraamd, maar blijkt dit in den loop van het jaar, dan kan
men nog eens probeeren om de ontbrekende gelden te vinden
op andere wijze. Blijkt dan het volgend jaar, dat de uitgaven
werkelijk hooger geraamd moeten worden, en dat een hoogere
bijdrage van de gemeente noodzakelijk is, wil er geen tekort
ontstaan, dan kunnen wij altijd nog zien; wij behoeven nu toch
niet te zijn plus royaliste que le roi.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Sijtsma wordt in stemming ge
bracht en met 16 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: van Tol, Briët, Reimeringer,
Carpentier Alting, A. Mulder, Aalberse, Corts, Driessen, van
Hamel, Fischer, van der Lip, P. J. Mulder, Pera, Timp, Ver
gouwen en Bosch.
Voor stemmen de heeren: Zwiers, Botermans, Fokker, van
der Eist, van Gruting, Sijtsma en de Boer.
Met 21 stemmen tegen 2, die van de heeren Vergouwen en
Bosch, wordt daarop overeenkomstig het praeadvies besloten.
XIX. Voorstel in zake de overdracht van de exploitatie van
het spoorwegnet in de Haarlemmermeer door deHoll. Electri-
sche Spoorweg-Maatschappij aan de Holl. IJzeren Spoorweg-
Maatschappij en de wijziging der voorwaarden, waaronder aan
eerstgenoemde maatschappij subsidie werd verleend.
(Zie Ing. St. No. 179.)
De Voorzitter. Zooals de heeren weten, werd op mijn
voorstel de behandeling van dit punt de vorige maal uit
gesteld, omdat dezelfde zaak toen nog aanbangig was bij
de Staten van Zuid-Holland. De Staten van Zuid-Holland
hebben inmiddels het voorstel van Gedeputeerde Staten, dat
dezelfde strekking had en gelijkluidend was aan dat van
Burgemeester en Wethouders, aangenomen. Daarom hebben
Burgemeester en Wethouders tharis het voorstel wederom
op de agenda geplaatst. De Commissie van Financiën heeft,
zooals gij hebt kunnen lezen, ook geen bezwaar tegen het
voorstel. Verlangt hierover nog iemand het woord?
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XX. Voortzetting van de behandeling van het voorstel:
a. tot het verbinden van een vervoigklasse met éénjarigen
cursus aan de school der 3e klasse N°. 8 aan de Medusastraat;
b. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
der verordening van 19 April 1900 (Gem.blad N°. 10) rege
lende de heffing van schoolgelden aan de openbare scholen
voor Lager Onderwijs te Leiden.
(Zie lng. St. No. 156.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Hamel. M. d. V. Sedert de vergadering van
den 26sten Juni is, zooals door u in de laatste vergadering
is meegedeeld een nader onderzoek ingesteld en opnieuw het
gevoelen ingewonnen van eenige autoriteiten n.l. van den Dis
trictschoolopziener, en van den Arrondissementsschoolopziener
terwijl tevens inlichtingen zijn ingewonnen te Haarlem en
den Haag. Uit het bericht, dat wij hebben ontvangen van den
Districtsschoolopziener en uit Haarlem is ons gebleken, dat
het bezwaar, waarop eenige raadsleden doelden, dat n.l. het
bizonder onderwijs indirect zou worden bevoorrecht boven het
openbare onderwijs, in die plaatsen niet is gewield. Dat het
niet bestaat, niet zou kunnen bestaan, die mogelijkheid is,
zegt de Districtsschoolopziener, wel is waar, niet uitgesloten,
maar hiervan is niets gebleken. Indien dit bezwaar bestond,
zou het hem dus wel ter oore zijn gekomen. Ik voor mij
zie den toestand dan ook niet zoo donker in. Mocht het echter
onverhoopt blijken, dat de bijzondere school hierdoor bevoor
recht werd, doordat de bevolking der openbare school zich
begeven ging naar de bijzondere, dan is het nog tijd genoeg
daartegen maatregelen te nemen. Burgemeester en Wethouders
zullen te zijner tijd den Raad hiervan in kennis stellen en
dan terstond een voorstel doen, om de proef, die zij heden
voorstellen, te staken of achterwege te laten.
Daarvoor is dan tijd genoeg, in 24 uren zullen de gevolgen
die de heeren zich nu hiervan voorstellen, zich wel niet
voordoen.
Juist dezer dagen is er een bespreking gehouden tusschen
de hoofden van bijzondere scholen en den Arondissements-
schoolopziener. Ik heb die vergadering bijgewoond en daarin
is toen gebleken, dat er op de bijzondere scholen absoluut
geen plaats is voor eene vervoigklasse. De hoofden en de
besturen der bijzondere scholen gevoelden zelf veel voor het
denkbeeld van eene vervoigklasse, maar men had geen localen
en de financiën ontbraken ook. Het komt mij dus voor, dat
de gevolgen die men ducht van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wel wat al te erg worden voorgesteld. Mocht
het echter later blijken, dat die gevolgen zich doen gevoelen,
dan is het gelijk gezegd altijd nog tijd genoeg om den Raad
daarvan in kennis te stellen en om daartegen maatregelen te
nemen. De heer Carpentier Alting wilde weten wat de kosten
zouden zijn en de heer Zwiers meende, dat het een dure proef'
zou worden, omdat er heel wat localiteit en onderwijskrachten
beschikbaar zouden moeten zijn. Ja, wat de kosten zullen
zijn weet ik niet. Wanneer het in September blijkt, dat men
genoeg heeft aan één klasse, dan zal er voor die eene klasse
personeel noodig zijn, dat is dus een quaestie van een 500
a f 600 'sjaars. Mocht het blijken, dat er meer klassen noodig
zijn, dan zal men overgaan tot de vorming van een tweede
klasse, gelijk Burgemeester en Wethouders in hun toelichting
hebben uiteengezet en zal den Raad een daartoe strekkend
voorstel ook bereiken, om een dergelijke klasse te vormen in
de school aan de Paul Krugerstraat. En wat een vervolgscAoof
betreft, zoowel de Arrondissementsschoolopziener als de Dis
trictsschoolopziener wijzen op het eigenaardige van het feit,
dat wanneer men zal hebben een school van één klasse, met
een afzonderlijk Hoofd, dat Hoofd in hetzelfde gebouw zal
huizen als het Hoofd van de school in de Medusastraat. Dat
is toch een heel eigenaardige toestand. Bovendien is de bezol
diging van zulk een Hoofd ook niet gering; de minimum
jaarwedde zal moeten bedragen f 1150 a f 1175, terwijl men
in het geheel nog niet weet of de school zal hebben een of
twee klassen. Zijn er twee klassen, dan zouden het moeten
worden twee vervolg scholen met twee Hoofden dus. En wanneer
men begint met een hoofd te benoemen en de zaak blijkt
niet op te nemen, dan moet hij weder op wachtgeld worden
gesteldallemaal bezwaren dus, die ons moeten weerhouden
om in te gaan op het denkbeeld van den heer Carpentier
Alting. Mijn ideaal zou natuurlijk zijn; dat de zaak zoo opnam,
dat er verscheidene klassen moesten worden gevormd, dat men
een afzonderlijke school kon oprichten met 5,6,7 of 8 klassen.