126 DONDERDAG 24 J1JLI 1913. op te nemen. Bovendien gaat het toch niet aan, om nu na 14 dagen reeds een verandering te gaan aanbrengen in een verordening, waarvan nog niet eens van Gedeputeerde Staten het ontvangstbericht. is ingekomen. Dat zou, naar mijne meening, een zeer verkeerd antecedent zijn. Wij zouden dan evengoed vandaag het een of ander besluit kunnen nemen en over 14 dagen besluiten precies het tegenovergestelde te gaan doen. Dat is, dunkt mij, geen wijze van werken voor een Baad, die zichzelf respecteert. De heer Bosch. M. d. V. Ik geloof dat er bij hen, die het adres hebben ingediend een misverstand heerscht. Het bezoek dat ik van hen heb ontvangen, gaf' mij den indruk, dat zij wenschten deze bepaling in de nog te behandelen verordening op te nemen. Dat zou dus [kunnen geschieden bij punt 21 van de agenda. De Voorzitter. Dari hebben de adressanten zich al heel verkeerd uitgedrukt. In hun adres wordt duidelijk gevraagd om aan de Verordening regelende de «Winkelsluiting" de door hen verlangde bepaling toe te voegen. Hoe dit zij, de Raad is natuurlijk vrij, om bij de behandeling van de Verorde ning op de Vergunnings- en Verlofslocaliteiten op deze zaak terug te komen. Ik stel echter voor om dit adres aan te nemen voor kennisgeving. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. 2°. Adres van K. Schraver, ten geleide van een stel Reken kunde. Dit stuk luidt als volgt: Aan Den Gemeenteraad Leiden Wel Edelachtbaren Geeft enz. K. Schraver, Gep. pi. adj., Goevernestraat 147 Rotterdam, dat adr. enz. U WelEdele achtbare hierbij aanbied een stel rekenkunde van adressant. H oogachtend UEd. Rotterdam 16 Juli 1913. K. Schraver. Het stel zal ter visie worden gelegd in de Leeskamer. 3°. Verzoek van den Hoofdopzichter der Rijks-Universiteits gebouwen, om vergunning tot het maken van een houten loods, bestemd voor het bergen van kisten, op het terrein achter het Geologisch Mineralogisch Museum. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 4°. Adres van C. A. van Dongen te Leiden, naar aanleiding van het op Zondag, 20 Juli j.l., op de Hoogewoerd alhier plaats gehad hebbende tramongeval. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden Geeft met verschuldigde!) eerbied te kennen van Dongen, C. A. wonende te Leiden, Hoogewoerd 19; dat op Zondag den 20 Juli 1913 door de tramwagen C 8 der Noord-Zuid-Hollandsche Trammaatschappij is aangereden de Heer M. B. Bos, wonende te Leiden; dat deze aanrijding is geweest met doodelijken afloop; dat dit nu reeds is de vierde maal dat op dezelfde plaats een mensch door een tramwagen is aangereden, terwijl in al de vier gevallen de getroffenen bij hem zijn binnengebracht; dat hij vermeent het tot nu toe aan Uwe aandacht is ont gaan, dat op die plaats de trottoir te smal is en naar de buitenzijde afloopt, zoodat een eenigszins breedgeschouderd persoon, zich daar niet veilig kan bewegen; dat hij tevens vermeent dat de rails der tram te dicht langs de trottoir loopen, waardoor iemand die zich aldaar beweegt door de zuiging van de tram wordt medegesleurd dat de tram zich aldaar, over het algemeen, te snel beweegt dat het ruim een kwart uur heeft geduurd alvorens de aan- geredene van onder de tramwagen kon worden gehaald, door dat bij die wagen geen gereedschap aanwezig was, om deze te lichten; dat de Heer Piet wonende Hoogewoerd 20, bij den Heer van Went wonende Hooigracht 3 een dommekracht heeft ge leend, teneinde op die wijze de wagen te doen overhellen en de inmiddels doodgebloedene getroffene, uit diens beklemming te bevrijden; dat echter door uitzaging van eenig houtwerk dit is ge schied dat onmiddelijk na het gebeuren van het ongeluk, honder den menschen zich op die plaats verzamelden dat eerst na verloop van ruim 10 minuten Politie ter hand having der orde aanwezig was. Redenen waarom adressant U Edelachtbare Heeren eerbiedig verzoekt de situatie der trottoir en rails op de Hoogewoerd, zoodanig te doen veranderen, dat aanrijdingen niet zoo dikwerf kunnen gebeuren als nu het geval is; aan de Trammaat schappij op te dragen om te zorgen dat in iedere wagen gereedschap aanwezig is om die wagen te kunnen lichten; te verbieden dat op sommige gedeelten van den weg zoo snel wordt gereden als nu gebeurden over het algemeen die maatregelen te nemen die noodig zijn om het publiek tegen aanrijdingen te beveiligen, alsmede om zoo noodig spoediger de orde te kunnen handhaven. 't welk doende C. A. van Dongen. Leiden, den 22en Juli 1913. De Voorzitter. Mijne heeren. Ik kan u mededeelen, dat ik naar de toedracht van dit ongeluk een ampel onderzoek heb doen instellen, en dat mij daaruit is gebleken, dat de tram bestuurder geen schuld aan het ongeluk heeft, terwijl dit ook niet te wijten is, aan de situatie van het trottoir op de Hoogewoerd. Mij is gebleken, dat de heer Bos, die zeer doof blijkt te zijn geweest, komende uit de Barbarasteeg, rechtstreeks de tramrails heeft willen oversteken, en zoo, als het ware, onder de tram geloopen is, doordat hij niet eerst goed links of rechts heeft uitgekeken of er ook een tram in aantocht was. In dit geval is er dus geen sprake van schuld aan den kant van den trambestuurder, hetzij dan in den vorm van niet voldoende waarschuwen of van te snel rijden en ook de ligging van de tramrails doet hier niets ter zake. Zonder eenigen twijfel brengt ieder vervoermiddel in eene smalle straat zijn gevaar mee. Daar moeten de menschen ech ter aan gewennen. In onze stad is het gevaar nog gering, vergeleken bij dat in grootere steden. Het eenige middel om alle gevaar van de tram te voorkomen is dan ook, om, wanneer de concessie van de tram maatschappij is afgeloopen, deze niet meer te continueerenmaar dit zal wel niemand verlangen. Wat het optreden van de politie betreft ik weet wel dat dit eigenlijk behoort tot mijn gebied als Burgemeester maar toch wil ik daaromtrent mededeelen, dat de voorstelling, die hiervan in het request wordt gegeven, onjuist is. Ik heb ook daarnaar geïnformeerd, en vernomen, dat de politie snel ter plaatse is geweest. Het kan hoogstens 5 minuten hebben geduurd vóór de politie aanwezig was. Op andere dagen zou dit misschien -in nog minder tijd zijn gebeurd. Men moet evenwel in aanmerking nemen, dat de Zondagsdienst voor de politieagenten, volgens het verlangen van den Raad zelf, zoo zeer is vereenvoudigd en beperkt, als vrijwel nergens in Neder land. Dit heeft zeker zijne bezwaren, en ik zal daarom wellicht ook moeten overwegen, of deze toestand wel voortduren kan en of de Zondagsdienst niet moet worden gereorganiseerd. Ik zelf ben in het algemeen ook voor Zondagsrust, maar met het. oog op de steeds toenemende drukte op straat die ook al het gevolg is van de toenemende Zondagsrust in de verschil lende bedrijven lijkt het wenschelijk, dat, wat betreft de politie, hierin eene verandering wordt overwogen. Misschien zou dan de Raad tegelegenertijd, op de een of andere wijze hier voor eene compensatie kunnen verleenen. Maar, om op het adres van den heer van Dongen terug te komen, de politie heeft zich in deze aangelegenheid niets te verwijten. Ik kan het mij begrijpen, dat adressant meent, dat de politie lang is weggebleven, want wanneer men wacht, duurt de tijd altijd lang. Ik geef u echter de verzekering, dat de politie niet langer op zich heeft laten wachten, dan hoog noodig was. Verder wil ik u nog meedeelen, dat, vóórdat dit request werd ingediend, Burgemeester en Wethouders er reeds over gesproken hebben, of er geen maatregelen te nemen zijn ter voorkoming van ongelukken daar ter plaatse, door b.v. over de geheele breedte van de Barbarasteeg of andere zijstraatjes van de Hoogewoerd een waarschuwingsbord aan te brengen, en door de keerpaaltjes daar ook voor wagens het gevaar nu groot is dichter bij elkander te plaatsen. Daaromtrent zal door Burgemeester en Wethouders nader worden overwogen. In het request wordt overigens nog beweerd, dat er op de wagens geen materiaal aanwezig is om deze te lichten. Ik wil opmerken, dat iedere wagen wel is voorzien van een zaag verder kan ik mededeelen, dat Burgemeester en Wethou ders aan de Maatschappij reeds tevoren gevraagd hebber., of het niet mogelijk zou zijn om op iederen wagen een vijzel mee te voeren. Maar een vijzel heeft ook zijne bezwaren. In Den Haag heeft men lang daarover gedelibereerd, en de Trammaatschappij heeft daar vele bezwaren tegen ingebracht. Het gebruik van een vijzel is ook niet zonder gevaar. Indien een niet-deskundige in zijne zenuwachtigheid de vijzel geen goed steunpunt geeft, dan kan het gebeuren, dat de vijzel losschiet en dat juist het gebruik van de vijzel den dood tengevolge heeft van iemand, die ongedeerd of althans niet doodelijk verwond onder de tram ligt. Omdat wij echter wilden weten hoe men daarover dacht, hebben wij aan de Directie van de Tramwegmaatschappij een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 14