DONDERDAG 5 JUNI 1913.
95
straks de reden daarvoor al genoemd. Waarom het loon van
de schilders nu in eens met 3 cent in de hoogte moet gaan,
begrijp ik niet; wel acht ik het gerechtvaardigd, wanneer men
gaat een cent boven het loon door de patroons uitbetaald.
Ik ben overtuigd, dat de timmerlieden, de steenhouwers, met
selaars of stucadoors het door mij voorgestelde loon waard
zijn. De heer Botermans zegt, dat nog wel hooger loon wordt
gegeven, bijv. 28 of 30 cent, maar dat zijn uitzonderingen,
waarmede men niet mag rekenen.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik moet nog even iets antwoor
den aan het adres van den heer Sijtsma, die naar het mij voor
komt schijnt te lijden aan een zekere jalousie dCauteur. Dat ver
wondert mij, waar de heer Sijtsma zelf is gekomen met een
voorstel om den 10-urigen arbeidsdag in de bestekken op te
nemen, en daarvan kon hij toch weten, dat het auteursrecht
al sinds 6 jaren op een anderen naam staat.
Wat nu de voorstellen van den heer Sijtsma c.s. en den
heer van Tol betreft, ik geloof, dat het groote verschil daar-
tusschen hierin is gelegen, dat de heer van Tol de bestaande
verordening wil wijzigen, terwijl de heer Sijtsma voorstelt om
de wijzigingen, die hij wil aanbrengen eerst in werking te
doen treden met 1 April 1914. Ik geloof, dat er bij den heer
Sijtsma een misverstand bestaat omtrent de beteekenis van
dat in werking treden. Een bestek is ten slotte een contract
gesloten tusschen den aannemer en de gemeente. 01 wij al
naderhand wijziging brengen in de verordening, brengt toch
nog geen wijziging in het eenmaal gesloten contract. Het is
dus duidelijk, dat al wordt het voorstel van den heer van
Tol nu aangenomen, in de bestekken of contracten, die nu
loopende zijn, daardoor toch geen verandering wordt gebracht.
De zaak is alleen: wanneer de heer Sijtsma zijn voorstel in
werking wil doen treden met 1 April 1914, dan zal hij, wil
hij zijn doel bereiken, toch nog iets uitvoeriger moeten zijn.
Wanneer deze wijziging in werking treedt op den lsten April
1914, dan zullen de bestekken, die voor dien tijd worden
opgemaakt buiten deze bepaling vallen, tenzij uitdrukkelijk
wordt bepaald, dat in de bestekken, die van nu af aan worden
gesloten, deze bepaling na 1 April 1914 zal gelden. Dat zal
echter uitdrukkelijk in de verordening moeten worden vast
gesteld. Wanneer men bijv. voor de aanbesteding voor de nieuwe
Hoogere Burgerschool, wanneer het werk wordt gegund met
1 Januari, de nieuwe regeling met 1 April 1914 wenscht te
doen gelden, dan zal dit uitdrukkelijk moeten worden bepaald.
Overigens heb ik niet goed begrepen het groote bezwaar,
dat de heer Botermans tegenover den heer van Tol deed
gelden, n.l. het verschil door den heer van Tol gemaakt
tusschen den timmerman en den schilder. Wanneer gij, zoo
zeide hij, den timmerman 26 cent geeft, hoe kunt gij dan
aan den verver, die toch ook een gezin heeft, 22 cent geven
Maar in het voorstel van den heer Botermans krijgt de verver
toch ook geen cent meer, daarin staat hij ook voor 22 cent.
Ik begrijp werkelijk het bezwaar van den heer Botermans
ten aanzien van den verver niet.
Overigens is de keuze voor den Raad tusschen de twee
voorstellen, afgezien van den datum der inwerkingtreding,
buitengewoon moeilijk, want het is hier een gewone centen
kwestie. Als de heer van Tol ƒ0.25 had voorgesteld, dan
hadden de heeren Sijtsma c.s. misschien ƒ0.26 voorgesteld; nu is
het omgekeerde het geval geweest. Het eene voorstel geeft
aan dezen, het andere aan genen arbeider een cent meer, en
veel verschil is er niet. Ik heb gesproken over het voorstel-
van Tol, omdat het het eerst is ingediend en al reeds daar
door den grondslag der beraadslaging uitmaakt.
De beer Fokker. M. d. V. De heer van Tol heeft zich uit
gelaten over de Kamers van Arbeid, alsof het instituten van
niets waren en dat het een groot verschil maakte, wie op
zeker oogenblik voorzitter der Kamer is. Ik moet met den
meesten nadruk daartegen opkomen, want die wijze van
voorstelling is absoluut onjuist. Ik heb het voorrecht gehad
secretaris van een Kamer van Arbeid te zijn en ben het nu
nog van een andere, en zoolang ik als zoodanig werkzaam ben
geweest, is misschien één keer gebeurd, wat de heer van Tol
ons heeft medegedeeld. Ik moet daartegen protesteerenanders
krijgen wij misschien morgen van de Kamers van Arbeid een
even boozen brief, als wij indertijd van de Gezondheidscom
missie hebben ontvangen.
De heer van Tol. M. d. V. Ik wil alleen nog zeggen, dat
er tegen dadelijke inwerkingtreding van de verordening geen
bezwaar behoeft te bestaan, omdat op de Gemeentewerken,
die thans onderhanden zijn, de door mij voorgestelde loonen
reeds worden uitbetaald.
De heer Fischer. M. d. V. In de allereerste plaats is ons
het verwijt gedaan, dat het praeadvies zoo lang is uitgebleven.
Ik moet eerlijk bekennen de hoofdschuldige daarin te zijn,
zij het dan ook geheel en al onwillens. Ik ben in October
opgetreden als Wethouder en moest mij eerst in de zaak in
werken. Daarop moest, naar aanleiding van het advies van de
Commissie van Fabricage, de meening gevraagd worden van
de Kamer van Arbeid, welk advies onverhoopt lang uitbleef.
Een en ander heeft de zaak langer opgehouden, dan wij
wenschten.
In de tweede plaats heeft de heer Sijtsma mij het verwijt
gedaan, dat de berg ten slotte slechts de staart van een muis
heeft gebaard. Mag ik er op wijzen, dat het amendement van
den heer Sijtsma c.s. absoluut niets baart, althans voor het
oogenblik, en dat dit pas met 1 April 1914 wijziging in de loonen
zal brengen. Het amendement baart eene toekomstige muis,
maar met een zeer valsche staart, want door dat amen
dement komen de minst bezoldigde menschen in slechter
conditie, dan met ons voorstel. Bij ons krijgen de opperlieden
dadelijk een cent per uur meer, terwijl de heer Sijtsma c.s.
hun die cent eerst met April 1914 geven wil.
In dit opzicht staat het amendement-Sijtsma c.s. achter bij
het onze.
In ander opzicht gaat het amendement geheel in de lijn,
die Burgemeester en Wethouders wenschen te volgen. De
heeren hebben in het advies van de Commissie van Fabricage,
dat gedeeltelijk in de Ingekomen Stukken is opgenomen,
kunnen zien, welke gedragslijn Burgemeester en WTethouders
in deze quaestie wenschen te volgen, n.l. voorkomen, dat wat
vroeger herhaaldelijk plaats had, nu weder plaats heeft, dat
de zaak van maximum-arbeid en minimum-loon geheel op
losse schroeven wordt gezet.
Wij hebben hier verandering in het minimum-loon gehad
ten gevolge van slapte in het werk wij hebben het ook gehad
in verband met verandering in de loonen der gemeentewerk
lieden, en wij hebben nu precies willen aangeven, wat ons
standpunt in deze is. Dat dit een voordeel is, kan ik dadelijk
illustreeren door hetgeen de heer Aalberse heeft gezegd. Hij
zegt: het is een quaestie van centen, den een geeft gij een
cent meer, den ander een cent minder. Wij hebben ons
echter in deze willen vasthouden aan vaste gegevens en die
zijn wij blijven er bij alleen te verkrijgen bij de Kamers
van Arbeid. De heer van Tol heeft zooeven gezegd, dat dit
maar zoo zoo was, doch daartegen moet ik doen opmer
ken, dat de laatste maal, dat wij de quaestie hier hebben
behandeld, er in de Kamer van Arbeid een meerderheid en
een minderheid was en dat de minderheid toen de gelegenheid
heeft gehad, om hare bezwaren tegenover de meerderheid
kenbaar te maken.
Wanneer wij in die richting doorgaan, dan kunnen wij ook
op dit oogenblik geen ander voorstel doen, dan wij nu hebben
gedaan. Intusscben blijven Burgemeester en Wethouders ten
deze diligent. Wij blijven steeds voeling houden met de
Kamer van Arbeid en met hetgeen deze ons berichten ten
aanzien van de loonregeling. Zoo is het ons ook wel bekend,
dat zoowel de timmerlieden als de metselaars het volgende
jaar met April 25 cent per uur als minimum-loon zullen
krijgen en de opperlieden 2Ü cent. Maar die quaestie van de
loonregeling is nog hangende, er is daaromtrent nog geen
vaste overeenkomst verkregen. Onder deze omstandigheden
geloot ik, dat het zeer verstandig zou zijn, om nu het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. Het standpunt
dat wij nu innemen is duidelijk uiteengezet; wij willen steeds
voeling blijven houden met de Kamer van Arbeid, en wordt
besloten met 1 April de loonen te verhoogen, dan kan men er
zeker van zijn, dat wij tijdig met voorstellen zullen komen
om die hoogere loonen ook in de bestekken te doen opnemen.
Daarom acht ik het beter, dat de Raad nu aanneemt ons
voorstel en niet dat van den heer Sijtsma. De Raad kan in
vertrouwen afwachten, wat wij in Maart van het volgend jaar
zullen voorstellen.
Ik acht aanneming van ons voorstel ook daarom beter, omdat
ik meen, na hetgeen ik van den heer Sijtsma heb gehoord,
dat de quaestie van minimum-loon eigenlijk geheel berust op
persoonlijke gevoelens. Zoo heeft men den smid, die vroeger
in loon gelijk stond met verver en behanger, nu een cent
hooger gesteld, zonder dat wij weten of het in de bedoeling
ligt van de patroons of werklieden, om het onderling verband
tusschen de verschillende loonen op die wijze te verbreken.
En nu het amendement van den heer van Tol.
Het geldt hier een absoluut principieel verschil met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en
Wethouders hebben zich steeds op het standpunt gesteld,
dat zij moeten afgaan op de gegevens van de Kamer van
Arbeid en als minimum-loon aannemen datgene, wat als normaal
loon door goede werkbazen in de gemeente wordt betaald.
Dat is het principe, dat oorspronkelijk heeft voorgezeten bij
de vaststelling van liet minimum-loon.
De heer van Tol noemt daarentegen weer andere loonen,
die naar zijne meening aan de menschen toekomen. Dat het
noodig onderling verband ontbreekt, blijkt ten duidelijkste
uit de discussie, die gevoerd is tusschen de heeren Botermans
en van Tol over het loon der ververs.
Ik acht het daarom onder de gegeven omstandigheden het