94
DONDERDAG
5 JUNI 1913.
recht heeft. En waarom Waar de loonen gelijk zijn gebleven
in de 7 laatste jaren zijn de minimum loonen in de bestekken
gelijk gebleven is wanneer men let op de koopkracht van
het geldloon, het feitelijke loon gedaald. Door de stijging der
prijzen van alle levensmiddelen, is het loon feitelijk, ook waar
het, in geld uitgedrukt, gelijk bleef, toch minder geworden, dan
wij het voor 7 jaar hebben vastgesteld.
In het algemeen kan men die vermindering wel vaststellen
op 8 a 10%. Waar dit zoo is, geloof ik, dat er alle aanleiding
bestaat om te blijven in den gedachtengang, die voor moet
zitten bij de vaststelling van het minimum-loon in bestekken,
en dat wij dus nu moeten zeggen: wanneer wij juist hebben
gezien, dat 7 jaar geleden het toen vastgestelde minimum
loon was een rechtvaardig loon, dat minstens uitbetaald zou
moeten worden door dengeen, die een werk voor de gemeente
op zich nam, dan moeten wij nu ook in die lijn blijven, en
dat zullen wij doen. wanneer wij medegaan met het voorstel
van den heer van Tol, dat leidt tot een verhooging van het
minimum.
Of dit verhoogde minimum nu op het O'genblik gelijk is
aan het normale loon. dat in de gemeente wordt uitbetaald,
acht ik van ondergeschikt belang. Men laat zich vaak door
het woord »minimum-loon" misleiden en komt dan op den
verkeerden weg. Minimum-loon wil niet anders zeggen, dan
het rechtvaardig loon, dat de gemeente wil, dat minstens
uitbetaald zal worden, waarbeneden de gemeente niet wil,
dat een aannemer zal gaan, om daardoor eene lagere aanne
mingssom te kunnen vragen, dan een ander, die wel een
behoorlijk loon uitbetaalt.
Op dien grond kan ik mij niet vereenigen met hetgeen de
heer Hoogenboom heeft gezegd, daarentegen wel met de
redeneering van den heer Pera, en ook kan ik daarom vrijheid
vinden, om voor het voorstel van den heer van Tol te stemmen.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik ben het met, den heer
Aalberse eens, dat in beginsel het begrip minimum-loon be-
teekent: het minste loon, dat in billijkheid aan werklieden
moet worden uitbetaald, maar het is daarom nog niet ver
standig dit minimum-loon zóó hoog te stellen, dat men daar
door de mindere arbeidskrachten uitschakelt, die voor sommig
werk nog goed te gebruiken zijn. Ik meen, dat de werklieden
in het algemeen slecht zullen zijn gebaat door eene bepaling,
die het minimum loon te hoog opvoert.
De heer Sijtsma. M. d. Y. Ik wensch nog met een enkel
woord ons voorstel te verdedigen. De heer Aalberse heeft
bezwaar tegen de invoering van de verhoeging op 1 April
1914. M. d. V. Ik begrijp, dat hij, om verklaarbare redenen,
bij voorkeur het voorstel steunt van den heer van Tol, maar
het gaat hier om de zaak. Ik hoop niet, dat deze voorkeur
de strop zal zijn, waaraan ons beter voorstel zal worden op
gehangen. Het is natuurlijk moeilijk in de loopende bestekken
deze bepaling reeds voor te schrijven; ook de aannemers
zullen daarmede bij de inschrijving moeten rekening houden.
Nu zal met 1 April 1914 de loonregeling, die wij wenschen,
in werking treden bij de particuliere patroons. Welnu, ons
voorstel kan dan tegelijk in uitvoering komen. En waar het
voorstel-van Tol niet zal kunnen gelden, voor de loopende
bestekken, kan het toch niet zooveel verschil maken of zijn
voorstel, dan wel het onze wordt aangenomen. Nu zeggen de
heeren Aalberse en van Tol, dat het met het oog op de duurte
noodig is de loonen te verhoogen, maar dit is toch geen reden
om nog niet eenige maanden te kunnen wachten.
En nu komt men in eens, nu kan het geen dag en geen
nacht meer wachten. Dan had de heer Aalberse al vroeger
met zijn bekende welsprekendheid iets voor de arbeiders
moeten doen; nu durft hij niet. tot 1 April wachten, terwijl
hij de oude regeling zeven jaar ongestoord liet doorgaan. Wat
het minimum-loon aangaat, waarover de heer Hoogenboom
heeft gesproken en wat hij heeft verdedigd, daarin ben ik het
met den heer Aalberse eens. Ik geloof dat het meer beteekent
een normaal loon. Dat wil niet zeggen, dat er hier en daar
niet veel hoogere loonen worden gegeven; er zijn vaklieden
die 28 en 30 cent verdienen. Bovendien vergeet de heer Hoo
genboom nog iets anders. Wanneer wij hier een werk aanbe
steden en wij hebben niet een behoorlijk minimum-loon voor
geschreven, dan neemt wellicht een aannemer uit een andere
plaats het aan, die zijn menschen uit de dorpen meeneemt,
waar de loonstandaard lager is dan hier. Hij neemt dan het
werk aan ten koste van onze werklieden en onze aannemers.
Dat moeten wij ook niet in de hand werken. Ik meen dus
dat er alle reden is om ons voorstel aan te nemen. Men heeft
op onze regeling geen aanmerking gemaakt, men heeft gezien,
dat zij rationeeler is, dan het voorstel van den heer van Tol,
die eigenlijk meer voor zijn eigen parochie preekt, waar hij
in hoofdzaak de timmerlieden vooropschuiftin zijn voorstel
worden de menschen van zijn eigen vak het best bedeeld.
Maar wij hebben gezegd: wanneer de een wordt verhoogd,
moet de ander ook worden verhoogd. De heer Aalberse is nu
over ons voorstel heengeloopen, hij zal nu zeker toch wel
willen zeggen: ik zal het 'voorstel van den heer van Tol
steunen, maar evengoed het voorstel van de andere heeren.
De heer van Tol. Ik moet even opkomen tegen eenige
gezegden van den heer Sijtsma. Hij zeidewanneer wij zoo
doordrongen waren van de noodzakelijkheid, dat de loonen
moesten worden verhoogd, dan hadden wij al eerder met een
voorstel moeten komen. Dat hebben wij verleden jaar ook
gedaan, maat het voorstel is toen door ons. ingetrokken op
de toezegging van Burgemeester en Wethouders, dat zij de
vraag onder de oogen zouden zien, en daarop hebben wij ge
duldig uitgezien, totdat het praeadvies zou komen. Dat is nu
gekomen en nu is het ook de tijd om te handelen. Verder
zegt de heer Sijtsma, dat ik in mijn voorstel alleen voor
mijn parochie heb gepreekt, omdat ik aan de timmerlieden,
metselaais en steenhouwers iets meer geef dan aan anderen.
Dat komt omdat ik deze drie vakken beschouw als de hoofd
vakken in het bouwbedrijf. In alle bouwwerken bekleedt de
timmerman de voornaamste plaats; als er iets gedaan moet
worden, de timmerman wordt geroepen. Zoo gaat het ook,
al is het dan in mindere mate, met metselaar en steenhouwer.
Nu wordt in het praeadvies gezegd, dat men heeft ingewonnen
het advies van de Kamer van Arbeid voor de bouwbedrijven.
Het ware echter rationeeler geweest, wanneer Burgemeester
en Wethouders het advies hadden ingewonnen van de werk-
liedenvereenigirigen. Want nu krijgen wij een advies, gegeven
door de patroons. Ik ben zelf in vroeger jaren lid geweest van
de Kamer van Arbeid. Hoe gaat het daarin toe? De patroons
en de werklieden vormen ieder afzonderlijk een partij. Indien
nu toevallig de patroon voorzitter is, dan heeft hij de beslis
sende stem, zoodat er advies wordt gegeven in den zin der
patroons. Ware de samenstelling op dat oogenblik anders ge
weest, en was een werkman voorzitter geweest, dan zou de
uitslag anders zijn geweest. In het praeadvies wordt verder
gezegd, dat de gemeente niet mag voorgaan. Wij spreken
niet van voorgaan, maar volgens mij is de gemeente ver
plicht den arbeider het loon te geven, dat hij waard is. En
de loonen, door mij voorgesteld, zijn de arbeiders waard.
Wanneer men advies had gevraagd aan de werkliedenver-
eenigingen, dan had men nog veel hoogere cijfers gekregen.
Ik heb mij alleen afgevraagd, wat billijk is. Men mag de
loonen niet vergelijken met die van de gemeentewerklieden.
Die staan in een andere positie. Die hebben hun verlofdagen,
hebben recht op pensioen; die hebben in een woord allerlei
voordeelen, die de particuliere arbeiders missen. Een verge
lijking met andere gemeenten gaat ook niet op, wordt gezegd.
Hoe heb ik het nu, zou ik willen vragen. Er is niet over
een enkele verhooging in den Raad gesproken van ambtenaren
of onderwijzers, of er weid steeds bijgevoegd: in andere
plaatsen is het loon zoo of zoo. Waarom mag dit dan ten
aanzien van de werklieden niet geschieden
Nu acht ik het wel niet noodig, dat wij de hoogere loonen
uitbetalen, die in de omliggende gemeenten, o.a. den Haag,
worden uitbetaald, maar als wij onze loonen in het geheel
niet verhoogen, gaan de beste krachten de gemeente uit en
blijven wij met. de minderwaardige krachten zitten. Ik acht
daarom mijne cijfers juist. Het voorstel-Sijtsma c.s. komt op
hetzelfde neer als bet onze. Er wordt alleen een beetje ge
goocheld met. cijfers. Mijne bedragen acht ik echter billijk.
De heer Botermans. M. d. V. De heer van Tol wil aan de
timmerlieden f 0.26 per uur geven, doch ik acht dit verkeerd.
Met 1 April 1914 wordt aan de metselaars en timmerlieden
f 0.25 per uur gegeven en dan zou de gemeente meer betalen,
dan de patroons. Dit is niet goed en zal verwarring geven,
want het geval kan zich voordoen, dat een aannemer, die aan
zijne knechts f 0.25 per uur betaalt en werk voor de gemeente
aanneemt, f 0.26 per uur zal moeten betalen, terwijl hij, zoo
hij daartusschendoor de knechts een ander karweitje laat
doen, hun weer f 0,25 per uur zal kunnen geven. Ik acht
een loon van f 0,25 per uur voldoende betaald voor een mid
delmatig timmerman en metselaar. Uitstekende krachten
kunnen wel f 0.28 a f 0.30 per uur krijgen, maar krukken
behoeven dit loon niet te verdienen.
Het bevreemdt mij echter, dat de heer van Tol aan een
schilder maar f 0.22 per uur wil geven, terwijl ik een goed
schilder evenveel waard acht als een goed timmerman en
metselaar-.
Verder geven wij aan een sjouwerman, die niet zooveel
kennis noodig heeft, f 0.20 per uur, omdat hij vaak den ge-
heelen dag te sjouwen en te dragen heeft, en in verband
daarmede zich behoorlijk moet kunnen voeden.
Ik kan wel in vele opzichten met het voorstel-van Tol
medegaan, maar het voorstel-Sijtsma vind ik toch beter.
De heer van Tol. Er is door den heer Botermans aanmer
king op gemaakt, dat ik aan de timmerlieden, metselaars en
steenhouwers wat meer geef, dan aan de ververs en behangers.
Ik heb wel de verschillende vakken eenigermate verhoogd,
maar alleen aan de timmerlieden, steenhouwers, metselaars
of stucadoors heb ik een cent meer gegeven. En ik heb zoo