DONDERDAG
5 JUNI 1913.
93
maar uit het eerste blijkt wel, dat de gemeente voortdurend
iets hooger was.
Verder herinner ik er aan, dat Burgemeester en Wethou
ders in 1905, bij monde van den toenmaiigen Voorzitter, zeiden
»Nu in den tegenwoordigen tijd veel meer dan vroeger
aller aandacht is gericht op den socialen en materiëelen toe
stand der werklieden, nu meer en meer de overtuiging veld
wint, dat verheffing van den werkmansstand, ook op materiëel
gebied, in het welbegrepen belang is niet alleen van den
werkman zei ven, maar ook van de maatschappij, behoort het
tot de roeping van de gemeente krachtig mede te werken
om, waar zij kan, den toestand der werklieden te verbeteren."
En verder nog:
Wordt ons voorbeeld door den particulieren werkgever
nagevolgd, dan zal dit een gevolg zijn, dat zeker door ieder
weldenkend mensch zal worden toegejuicht."
Mij dunkt M. d. V. ik behoef niet meer aan te halen om
aan te toonen, dat wel degelijk de bedoeling was, dat de
gemeentewerklieden, ook die in indirecten dienst zijn, iets
hooger zouden staan.
Ik geloof, dat wij door nog iets anders kunnen aantoonen,
dat het ook noodzakelijk is. Waarom moet de gemeente in
hare bestekken voorschrijven het minimum-loon? Zullen wij
dan onze beste werken, werken die jaren lang moeten voldoen,
waarvan bij sommigen vee) gevergd wordt, waaraan zulke
hooge eischen worden gesteld, doen uitvoeren door menschen,
die het minimum-loon ontvangen? Ik geloot, dat het veel
beter is om behoorlijke loonen voor te schrijven, opdat het
onmogelijk wordt, dat degenen die slechts het minimum-loon
verdienen, aan die werken kunnen medewerken.
In elk geval de bewijsvoering in de Ingekomen Stukken,
alsof wij niet boven de particuliere bazen mogen gaan doch
daarmede gelijk moeten staan, is wel door hetgeen ik èn uit
de vroegere stukken èn uit den brief van den Bond van
patroons heb voorgelezen, voldoende wederlegd.
Ik kan echter geen aanleiding vinden om nu reeds in te
stemmen met het voorstel van de heeren Sijtsma en Boter-
mans, omdat dit is een vooruitloopen op een regeling, die tot
stand zal komen, terwijl het aan den anderen kant ook niets
geeft. Ik gevoel meer voor het voorstel van den heer van Tol,
omdat dit beoogt nu reeds een verhooging te geven, nadat
men 6 jaar met een verhooging heeft gewacht. In die 6 jaren
zijn de werkelijke loonen genoeg vooruitgegaan, om ons te
overtuigen van het feit, dat het noodzakelijk is om nu ook
de loonen iets te verhoogen, om gelijk te blijven met het tot
nu toe gevolgde stelsel, dat is geweest, om te blijven boven
het bedrag, dat door de particuliere bazen betaald wordt.
De heer van der Pot. Ik ben het eens met Burgemeester
en Wethouders, dat het bij de behandeling van deze zaak
niet de vraag moet zijn, wat in het algemeen een behoorlijk
en rechtvaardig loon is, doch dat de bepaling van het minimum
loon zich moet aanpassen aan de loonen, in het particulier
bedrijf gegeven. De vraag is echter: hoe moet het loon zich
daaraan aanpassen. En nu komt het mij voor. dat in het
praeadvies te veel op één lijn wordt gesteld, het minimum
loon in de particuliere bedrijven en het normale loon. Burge
meester en Wethouders halen met blijkbare instemming aan
het advies van den heer Treub, waarin deze zegt, dat hij zou
wenschen zoodanige betaling, dat men komt voor de werk
lieden tot het normale weekloon, dat door de beste werkgevers
ter plaatse wordt betaald. Dat is dunkt mij iets anders dan
Burgemeester en Wethouders als norm willen aannemen, nl.
het minimum-loon, dat ter plaatse wordt betaald. Daarvan
toch vroegen zij opgave bij de Kamer van Arbeid voor de
bouwbedrijven, zooais blijkt uit het van die Kamer ontvangen
antwoord. Dat het minimum loon en het normale loon eigenlijk
hetzelfde zouden zijn, is niet alleen in strijd met het gewone
spraakgebruik, maar het komt mij ook in casu niet juist
voor. Wij mogen toch wel aannemen, dat het minimum loon
in de particuliere bedrijven betaald, geenszins voor alle vakken
geacht moet worden te zijn het normale loon in den zin van
prof. Treub, d. w. z. het loon, dat door de beste werkgevers
wordt betaald. Dat zal in vele gevallen wel boven het minimum
loon gaan. De maatstaf, door Burgemeester en Wethouders
aangelegd, is dus m. i. te laag en daarom, hoe moeilijk ik het
nu ook vind om een keuze te doen tusschen de verschillende
voorstellen, zou ik toch in elk geval wel willen gaan boven
de normen, door Burgemeester en Wethouders aangegeven.
De heer Hoogenboom. Een enkel woord om mijn standpunt
uiteen te zetten, dat ik inneem ten opzichte van de quaestie
welke minimum loonen van gemeentewege moeten worden
gesteld.
Ik sta niet op het standpunt, dat in bestekken van de
gemeente het minimum loon zoodanig moet worden geregeld,
dat het gelijk staat met hetgeen als gangbaar loon voor de
beste krachten in de particuliere bedrijven wordt betaald.
Naar mijne meening moet het minimum loon voorgeschreven
in bestekken, blijven beneden het bedrag, dat voor de beste
krachten in deze gemeente wordt besteed. Gaat het minimum
loon boven dat bedrag of is het even hoog, dan zal daarvan
het gevolg zijn, dat ouden van dagen en minder geschoolde
krachten geen werk meer zullen kunnen krijgen. Op de meeste
werken komen toch werkzaamheden voor, waarvoor men niet
de beste en meest geschoolde krachten noodig heeft en daar
voor kunnen dan de genoemde tweede soort krachten werk
vinden. Stelt men nu het minimum loon te hoog, dan zullen
deze zwakkere krachten uitvallen en geen werk kunnen
krijgen.
Dit standpunt wordt ook ingenomen door het Rijk bij de
aanbesteding van Rijks-Waterstaatswerken. Daarbij zijn de
minimum loonen altijd belangrijk lager, dan de gemiddelde
loonen, die worden uitbetaald. Men doet dit met de bedoeling
om ook de ouderen van dagen en ook jonge, nog niet geheel
geschoolde werklieden niet geheel uit te schakelen.
M. d. V. Ik gevoel daarom veel voor het standpunt, dat
het minimum loon betrekkelijk laag moet zijn en dat het
zeker geen zin heeft, dat minimum loon nog te stellen boven
dat, hetwelk aan de best geschoolde krachten in deze gemeente
wordt uitbetaald.
Ik zeg niet, dat ik mij nu zal verzetten tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, die het minimum loon toch al
niet laag nemen, maar wel maak ik bezwaar tegen voorstellen,
die het nog hooger zullen opdrijven.
De heer Pera. Ik acht de zaak, die wij thans behandelen,
zeer moeilijk en dit voorstel heeft bij mij een punt van zeer
ernstige overweging uitgemaakt. Het gemakkelijkste zou zijn,
als wij het voorstel van Burgemeester en Wethouders konden
aannemen, maar ik heb nog eens de cijfers nagegaan, die wij
in 1907, dus zes jaar geleden, hebben vastgesteld en dan is
mij gebleken, dat die cijfers niet meer in overeenstemming
zijn met de sterk verhoogde prijzen der levensmiddelen. Ik
acht het dan ook te liggen op den weg der gemeente, de
loonen te verhoogen en niet te blijven staan op de loonen,
die in 1907 zijn vastgesteld.
Dit doet mij overhellen om mede te gaan met de voor
stellen die gedaan zijn. Ik meen dat wij daarmede de billijk
heid betrachten. Het is op het oogenblik niet de quaestie wat
moet het maximum of het minimum zijn. Wanneer het noodig
is geacht in 1907 voor de steenhouwers een loon van 23 cent
vast te stellen, voor de timmerlieden, metselaars en stu-
cadoors van 23 cent, en wanneer dan nu in 1913 wordt
voorgesteld datzelfde bedrag te handhaven, dan meen ik dat
wij niet doen, waartoe wij geroepen zijn, met het oóg op de
hoogere prijzen van levensmiddelen, die nu moeten worden
betaald.
De heer Aalberse. M. d. V. Het blijkt, dat er toch verschil
van meening blijft bestaan in den Raad over de beteekenis
van de vaststelling van het minimum-loon in de bestekken
van Overheidswege. Ik wil wel zeggen, dat mijne opvatting
altijd is geweest, dat de ratio van een dergelijke bepaling in
bestekken deze is: De aanbesteder wil wel hebben concurrentie
tusschen de aannemers, wat betreft het totaal van de aanne
mingssommen hij zal daarom bij voorkeur het werk gunnen
aan den laagsten inschrijver; maar toch wil hij ook uitscha
kelen de mogelijkheid, dat men komt tot een lagere aanne
mingssom, niet omdat men beter den weg weet bij het in-
koopen van zijn materialen of ten gevolge van een betere
werkwijze, maar omdat men beknibbelt op de loonen der
arbeiders, zoodat ten slotte het lager bedrag, dat de gemeente
of de Staat zal hebben te betalen, eigenlijk wordt gehaald
uit de zakken der arbeiders, die het werk hebben verricht.
Dat is de ratio, waarom een bepaling van minimum-loon in
de bestekken wordt opgenomen, üp dit standpunt staande is
dus onjuist de redeneering van den heer Hoogenboom, dat
men »minimum-loon" hier moet ojfvatten in den zin van: het
minimum-loon, dat in de gemeente pleegt gegeven te worden.
Ik begrijp wel, dat het woord minimum-loon, wanneer men
dit zoo afzonderlijk neemt, tot een dergelijke meening leidt,
maar wanneer men de ratio van de bepaling in het oog houdt,
dan volgt daaruit, dat met minimum-loon niet wordt bedoeld
het minimum-loon, dat aan een arbeider pleegt betaald te
worden, maar het minimum, waaronder een aannemer niet
mag gaan bij het uitvoeren van werken, die hij van de ge
meente krijgt. Vat men het zóó op, dan moet het minimum-loon
zijn het normale loon, dat betaald wordt, wanneer men uitgaat
van de onderstelling, dat het normale loon is het rechtvaardige
loon, waarop de arbeider recht heeft. Meent men echter, dat
het normale loon is gekomen beneden het bedrag, dat men
in gemoede acht een rechtvaardig loon te zijn, dan zal in den
zelfden gedachtengang wel degelijk het minimum-loon, dat
men in bestekken voorschrijft, hooger moeten zijn, dan het
normale loon, dat op dat oogenblik wordt ter plaatse betaald.
Ik kan mij dan ook wel vereenigen met hetgeen de heer
Pera in het tweede gedeelte van zijn rede heeft gezegd. Ik
geloof, dat wij overal voor dezen toestand staan, dat werkelijk
de normale loonen zijn beneden het loon, waarop de arbeider