DONDERDAG
5 JUNI 1913.
91
kpnnen wij evengoed in de oude school blijven. Dit nu is
een bewering, die kant noch wal raakt. Men kan wel bemerken,
dat u de school in Hoorn niet hebt gezien. De school in
Hoorn, hier natuurlijk te bouwen in verband met de plaat
selijke omstandigheden en in verhouding tot het grooter getal
leerlingen, waar dan ook nog een kamer voor de natuurkunde
zal bijkomen, is een school, die men niet kan vergelijken met
onze oude school. Ik ben overtuigd, dat wanneer men die
school in Hoorn hier gewijzigd navolgde, de leeraren en de
autoriteiten er best tevreden mede zouden zijn. Ik, kan u de
verzekering geven, dat de Directeur in Hoorn over zijn school
heel tevreden en blij was. Natuurlijk blijft er altijd nog wel
iets te wenschen over. Wanneer wij nu een schoot gaan
bouwen, gelijk die door den Inspecteur en den Directeur en
leeraren wordt gewenscht. dan zal er over een paar jaar wel
weer iets zijn, dat niet geheel in orde is en wijziging behoeft.
Maar ik ben vast overtuigd, dat een school van het type in
Hoorn, gewijzigd naar de Leidsche omstandigheden, hier goed
zal voldoen, zoodat wij zeker in een langen tijd niet over een
andere school zullen behoeven te denken. En wat nu betreft
het bezwaar van het hebben der lokalen aan de straatzijde,
ik geloof dat ook dit bezwaar wel wat overdreven is. Dat mag
een bezwaar zijn in de oude school, waar de lokalen grenzen
aan een steeg, waar de vrouwen, die daar wonen, misschien
ook al doordat hun huisjes klein zijti, veel staan te praten;
maar waar de lokalen, zooals in de nieuwe school, uitkomen
op een boulevard van een 40 meter breedte, waarop weinig
verkeer is, daar geloof ik niet, dat het zoo hinderlijk voor
het onderwijs zal zijn, wanneer daar de lokalen aan de straat
zijde komen te liggen. Hoe moet men anders les geven in de
Meisjesschool op de Breestraat? Dan moest de Meisjesschool
daar al lang opgeruimd zijn. Daar is den heelen dag een druk
verkeer, en al wordt er wel eens over het leven geklaagd,
het onderwijs gaat toch zijn goeden gang. Al die bezwaren
worden door u, M. d. Y. zeer overdreven. Wanneer u van
onze meening waart, dan zoudt u met veel meer recht ons voor
stel kunnen verdedigen, dan u het thans bestrijdt.
De Voorzitter. De heer Sijtsma zeide zooeven, dat mijn
opmerking kant nog wal raakte, ik heb echter niet gezegd,
dat de school te Hoorn niet mooier zou zijn dan de oude school
hier; want dat spreekt toch van zelf; de eene is een nieuwe school,
de andere een oude. Doch ik heb over het systeem gesproken,
dat aan de bezuinigingsvoorstellen ten grondslag ligt. Wanneer
wij gaari bouwen een nieuwe school, overeenkomstig de ver
langens van de autoriteiten en van hen, die ons in deze heb
ben geadviseerd, dan moeten wij bouwen een moderne
schooi, waarvan de lokalen liggen aan den binnenkant en
niet aan de straatzijde. Want het is een onbegonnen werk
een nieuwe school te bouwen, die weder aan hetzeltde euvel
mank gaat, als de bestaande school.
Men klaagt hier wel degelijk over de lokalen aan de Pieters
kerkgracht en ik meen bijna zeker te weten, dat de lokalen
aan de voorzijde daar ook niet meer als leerlokalen gebruikt
worden.
Ik geef volkomen toe, dat als de school van Hoorn hier
stond, zij mooier en beter zou zijn, dan de tegenwoordige
II. B. S., maar wij zouden dan eene school hebben, die van
den aanvang af door onze adviseurs voor onvoldoende wordt
gehouden en omdat dit een verkeerd systeem zou zijn, heb ik
gezegd, dat wij dan evengoed de oude lokalen zouden kunnen
laten blijven.
De heer Fokker. M. d. V. Door u is zoo even de politiek
in het debat gebracht, want gij hebt er uwe verbazing over
uitgesproken, dat voorstanders van het openbaar onderwijs
gaan beknibbelen op eene school, die het openbaar onderwijs
moet ten goede komen. Ons voorstel heeft echter niets te
maken rnet het al of niet vooruitbrengen van het openbaar
onderwijs daar zijn wij overigens voor! want ons voorstel
betreft bijv. de afzonderlijke kleedkamers voor jongens en
meisjes, een grootere of kleinere leeraarskamer enz.
Onze bedoeling is, om zooveel mogelijk, zonder te kort te
doen aan de eischen, die aan goed onderwijs kunnen worden
gesteld, te bezuinigen.
Wij hebben zeker te letten op het onderwijs, maar ook op
de belastingpenningen, die moeten worden opgebracht en wij
willen later niet het verwijt hooren, dat wij maar geld uit
geven voor het openbaar onderwijs zonder er op te letten,
hoe het besteed wordt.
Ik stelde er prijs op, dit hier eens in het openbaar te zeggen.
Mochten er nu leden zijn, die bezwaar hebben tegen les
lokalen aan de straatzijde, maar toch wel willen bezuinigen,
laat hen dan op ons voorstel een sub-amendement indienen,
om de leslokalen aan de straatzijde uit ons voorstel te doen
vervallen. Dan gaat men opbouwend te werk.
De Voorzitter. Ik heb er heelemaal geen aanmerking op
gemaakt, dat de heer Fokker zuinig wil bouwen, maar hij
heeft de vorige maal gezegd, dat wij zouden kunnen volstaan
met zóó te bouwen, dat wij het rijks-subsidie nog net kunnen
krijgen, en dat heeft mij bevreemd. Ik heb mijne opmerking
dan ook speciaal aan het adres van den heer Fokker gericht;
want door zijne mede-voorstellers van het amendement was
dit betoog niet gehouden.
De heer Pera. M. d. Y. Ik wensch nog eens te herhalen
de vraag, die ik reeds een paar maal gedaan heb. Is er nu
heelemaal geen denken aan de school verder op het Raamland
te bouwen, waardoor de inrichting van het gebouw goed-
kooper kan zijn en er geen vrees behoeft te zijn voor rumoer
De Voorzitter. U doet een voorstel om terug te komen op
een eenmaal genomen Raadsbesluit. Een dergelijk voorstpl
kan echter nu geen punt van behandeling uitmakenhet zou
dan eerst op de agenda moeten zijn geplaatst geweest.
De heer A. Mulder. Ik wensch nog even iets op te merken
aan het adres van den heer Fokker. Hij noodigde de leden
van den Raad, die voor zijn denkbeelden iets voelen, maar die
toch niet met het voorstel kunnen medegaan, uit, om dan
een amendement in te dienen, waarbij wordt voorgesteld om
de lokalen aan de straatzijde te verplaatsen. Maar die veran
dering in het plan is totaal onmogelijk; daardoor zou het
geheele plan ten onderst boven worden gegooid. Wij moeten
dus ten aanzien van het voorstel van den heer Fokker c. s.
onze stem uitbrengen: er voor of er tegen. De lokalen een
andere ligging te geven is absoluut onmogelijk, zonder het
geheele plan onderst boven te gooien. Het is wel heel mooi
en goedkoop om het te zeggen, maar het is onbestaanbaar
met het tegenwoordig plan.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik heb nog steeds hetzelfde
bezwaar tegen het voorstel van den heer Fokker, als ik reeds
in de vorige zitting medegedeeld heb omtrent het oorspron
kelijk voorstel, nl. dat de Raad daardoor treedt op een terrein,
dat hij niet mag betreden. Het geldt hier een quaestie van
uitvoering en dat is het terrein van Burgemeester en Wet
houders.
En wat verder de rede van den heer Fokker betreft, ik
moet daaromtrent toch opmerken, dat dit wel een heel goed-
koope rede is, waar de Raad door afstemming van mijn
voorstel feitelijk reeds heeft beslist, dat het niet minder kan,
en hij het dus niet anders wil, dan Burgemeester en Wet
houders voorgesteld hebben.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van de heeren Fokker, Sijtsma en Botermans,
in stemming gebracht, wordt met 23 tegen 6 stemmen ver
worpen.
Tegen stemmen de heeren: Driessen, van der Eist, de Boer,
van Tol, Bosch, A. Mulder, van der Pot, Oarpentier Alting,
Heeres, Vergouwen, Korevaar, Briët, Corts, Aalberse, Reime-
ringer, Fischer, Bots, van Hamel, P. J. Mulder, van Gruting,
van der Lip, Timp en Hoogenboom.
Vóór stemmen de heerenBotermans, Pera, Zwiers, Roem,
Fokker en Sijtsma.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens in stemming gebracht en met 20 tegen 8 stemmen
aangenomen.
Vóór stemmen de heeren: Driessen, van der Eist, de Boer,
van Tol. van der Pot, Oarpentier Alting, Heeres, Vergouwen,
Korevaar, Briët, Corts. Aalberse, Reimeringer, Fischer, Bots,
van Hamel, P. J. Mulder, van der Lip, Timp en Hóogenboom.
Tegen stemmen de heeren: Bosch, A. Mulder, Botermans,
Pera, van Gruting, Roem, Fokker en Sijtsma.
(Tijdens deze laatste stemming had de heer Zwiers tijdelijk
de vergadering verlaten.)
XV. Verordening, houdende wijziging van de „Bepalingen
omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestek
ken van gemeentewerken", vastgesteld bij raadsbesluit van
28 Maart 1901 (Gem. Blad No. 6).
(Zie Ingek. St. No. 125.)
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter. Hierbij komen tevens in behandeling een
amendement van den heer van Tol luidende:
De ondergeteekende stelt aan den Raad voor de bepalingen
in haar geheel te wijzigen en alzoo te lezen als volgt:
Art. 1.
Den aannemer enz.
a) aan een steenhouwer, timmerman, metselaar of stuca-
door26 cents per uur.
b) aan een verver, loodgieter of smid 22
c) behanger, witter of grond
werker21
cL) opperman of sjouwer. 19