DONDERDAG
5 JUNI 1913.
97
XVII. Voorstel:
a. tot het verbinden van een vervolgklasse met éénjarigen
cursus aan de school der 3e klasse No. 8 aan de Medusastraat;
b. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging der
verordening van 19 April 1900 (Gem.blad No. 10), regelende
de heffing van schoolgelden aan de openbare scholen voor
Lager Onderwijs te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 156).
De Voorzitter. Wanneer de heeren over dit voorstel dis
cussie wenschen te voeren, zou ik willen voorstellen ook dit
punt van de agenda aan te houden.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Naar ik meen zou
het wel gewenscht zijn, dat, alvorens omtrent dit ingekomen
stuk werd beraadslaagd, de stukken alsnog eerst werden ge
steld in handen van de Schoolcommissie; het komt mij voor,
dat dit een regelmatige wijze van handelen is, waar het door
Burgemeester en Wethouders gedane voorstel, wat den vorm
betreft, afwijkt van het denkbeeld der gemelde Commissie
Hierbij komt, dat, naar ik meen, door aanneming van het
thans aan ons oordeel onderworpen voorstel, het doel, dat
Burgemeester en Wethouders zich daarmede voorstellen en
dat ik overigens volkomen goedkeur, niet ten volle z,al worden
getroffen.
De Voorzitter. De Schoolcommissie is over deze zaak reeds
gehoord en het voorstel van Burgemeester en Wethouders
komt overeen met het advies van alle autoriteiten.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Niet conform het
advies der Schoolcommissie, nl. wat de uitwerking betreft.
De Voorzitter. Ik ben geen onderwijs-autoriteit en kan er
dus misschien niet over oordeelen. Maar ik meen, dat wij in
deze niet anders zullen kunnen doen, dan hetgeen Burge
meester en Wethouders hebben voorgesteld. Die vervolgklasse
schijnt er nu eenmaal te moeten komen. Ik beschouw deze
zaak als iets, dat nu eenmaal in de lucht zit en dus te eeniger
tijd moet toch komen.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Juist omdat zij komen
moet, is het ook noodig, dat de zaak er op de goede manier komt.
De Voorzitter. Dan stel ik voor ook dit punt aan te houden.
Heeft een der leden daartegen bezwaar? Zoo niet, dan is ook
daartoe besloten.
XVIII. Voorstel
a. tot wijziging der begrooting, dienst 1913, in verband
met de te verwachten meerdere winst der Stedelijke Licht
fabrieken
b. tot vaststelling van het kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1913
c. tot vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer, bedoeld
in art. 9 der verordening, regelende de heffing van eene
plaatselijke directe belasting.
(Zie Ingek. St. No. 152).
De punten a, b en c van dit voorstel worden achtereen
volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange
nomen.
(Ook de heer Corts had inmiddels de vergadering verlaten.)
XIX. Bezwaarschriften, tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting dienst 1912.
(Zie lngek. St. No. 155.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch een enkel woord te
zeggen over het laatste geval, waaromtrent Burgemeester en
Wethouders het niet met de Commissie eens zijn. De Com
missie erkent, dat het hier een speciaal geval geldt, dat niet
zoo heel gemakkelijk is te beslissenmaar zij handhaaft haar
standpunt, dat hier een aanslag heeft piaats gehad, waartoe
in werkelijkheid geen recht bestond. Men zegt, dat niet door
reclamant voldaan is aan de eischen, maar de man was reeds
in December 1911 vertrokken en in 1912 was hij dus geen
inwoner meer van Leiden. Toch is hij aangeslagen, wat naai
de meening van de Commissie in geen geval oorbaar was.
Daarom stelt zij ook voor dien aanslag van de lijst af te voeren.
Aangezien de man in den Helder woonde, had hij geen
gelegenheid op tijd te reclameeren. Nu zegt men wel, dat
zijne vrouw dan maar had moeten optreden, maar wij weten,
dat als de vrouwen die zaken moeten behandelen er niets
van terecht komt. Men zegt daar: dat is een beleediging
voor de dames, maar dat is natuurlijk niet mijne bedoeling.
Uit den aard der zaak is echter dit een terrein, waarop de
vrouwen zich in den regel niet bewegen. En het was dus
heel moeilijk, om bij de vrouw een onderzoek in te stellen,
terwijl haar man afwezig was. En aangezien nu de aanslag
in strijd was met het recht, dat de gemeente kan doen gelden,
meenden wij dien aanslag niet te moeten handhaven. "Van
daar ons standpunt, dat wij ook na het antwoord van Bur
gemeester en Wethouders, meenen te moeten handhaven.
De heer Zwiers. Aan bet gesprokene door den heer Pera
wensch ik nog een enkel woord toe te voegen. Burgemeester-
en Wethouders erkennen, dat de man reeds den Uden Decem
ber is overplaatst naar den Helder, en ook, dat het gezin,
dat natuurlijk hier een woning had, waarvan niet dadelijk de
huur kon ophouden, den lsten Februari 1912 pas de nieuwe
woning in den Helder, die gehuurd moest worden, kon be
trekken. De Commissie heeft zich nu afgevraagd, wat er
tusschen den llden December en den lsten Februari van
gemeentewege is gedaan, om het gezin in kennis te stellen
met het v ornemen der gemeente om hen aan te slaan. Half
Januari worden de biljetten ter invulling rondgezonden, de
man is echter weg en de vrouw heeft zich in de verhuisdrukte
met geen papieren kunnen inlaten. Ik hoor den heer van
der Lip nu wel zeggen »dat is pbaritasie", maar dit ber ust
meer op de werkelijkheid, dan de meening van Burgemeester
en Wethouders, dat men maar moet aanslaan, ook zonder
dat de betrokkene er iets van te weten komt. Er wordt dan
wel een briefje aan huis bezorgd ter herinnering, doch dat
komt natuurlijk niet vóór 1 Februari en toen was ook het
gezin al vertrokken. Men heeft het briefje toen geworpen in
de leege bus van een leeg huis, maar het is nooit, aan zijn
bestemming gekomen. Ik ben overtuigd, dat noch de man
noch de vrouw iets geweten hebben van den aanslag. Waai
de gemeente nu niet gerechtigd was om een aanslag te heffen
van iemand, die reeds vóór 1 Januari was vertrokken, daar
meende de Commissie, dat het de plicht is der gemeente om
dit onrecht, door haar zelf begaan te herstellen en dat ook
de aanslag voor de ééne maand dus moet worden geroyeerd.
De Voorzitter. Ik kan niet zeggen, dat de redevoeringen
van den heer Pera en van den heer Zwiers mij hebben over
tuigd, dat Burgemeester en Wethouders het in deze niet bij
het rechte eind hebben gehad. Het verhuisbiljet is door recla
mant ingediend half Februari. Burgemeester en Wethouders
houden er geen speurhonden op na om op te sporen, wie er
al of niet verhuisd zijn men moet zelf bij tijds zijn verhuis
biljet inleveren, wil men voor verkeerde gevolgen gevrijwaard
zijn. Het huis van reclamant werd bewoond tot den lsten
Februari en wij hebben dus het beschrijvingsbiljet op de
gewone wijze daar doen bezorgen. Ik weet niet of de heer
des huizes iederen Zaterdag nog thuis kwam, evenmin konden
Burgemeester en Wethouders weten, dat hij den llden Decem
ber van hier was overgeplaatst. Wanneer dus verkeerdelijk
het biljet is uitgereikt, dan was dit niet de schuld van Burge
meester en Wethouders.
Iets dergelijks als hier is geschied, kan men ook hebben in
het geval, dat iemand te hoog is aangeslagen. Dan moet men
ook intijds reclameeren, anders is het te laat. Wanneer
iemand, die te hoog is aangeslagen over den tijd komt recla
meeren, dan kan zijn aanslag niet meer worden verlaagd, al
weten wij ook, dat die aanslag te hoog is. Er staat nergens
in de wet, dat de tijdsbepaling voor reclames alleen betrek
king zou hebben op reclames tegen het bedrag van den aan
slag. Volgens de wet hebben Burgemeester en Wethouders
dus geheel correct gehandeld.
Nu zou men ook nog uit een oogpunt van billijkheid
kunnen willen redeneeren, al mag dat hier niet gelden. Maar
ook dan is onze beslissing niet verkeerd. Had de heer van
Wely toch intijds zijn verhuisbiljet opgevraagd en dit, zooals
hij had moeten doen, ingeleverd in den Helder, dan zou toch
Mevr. van Wely nog voor eene maand hier aangeslagen zijn.
Het voorstel van Burg. en Weth.- is dus thans volstrekt niet
minder billijk voor reclamant, dan het geval zou geweest zijn,
wanneer hij al zijne verplichtingen tijdig had nagekomen.
Intusschen zou een billijkheidsargument toch niet mogen
gelden. Er moet nu eenmaal intijds worden gereclameerd en
daarom raad ik den heeren aan mede te gaan met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders, onder dankzegging aan
de Commissie voor hare goede diensten als zoodanig bewezen.
Verlangt nog iemand hierover het woord?
De heer Zwiers. M. d. V. Ik zal geen stemming vragen,
mits worde aangeteekend, dat ik tegen het voorstel ben.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
praeadvies besloten.
De Voorzitter. Verlangt thans nog iemand het woord in
het belang van de gemeente? Zoo niet, dan zal ik, daar Bur
gemeester en Wethouders nog eenige zaken in besloten ver
gadering zouden willen bespreken, thans de deuren doen sluiten.
De deuren worden gesloten.
Na heropening wordt de vergadering, niemand meer het
woord verlangende, gesloten.