70 DONDERDAG 22 MEI 1913. Dit stuk luidt als volgt: Rijnsburg, 26 April 1913. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Het Bestuur van den Elsgeesterpolder heeft de eer het navolgende onder de aandacht van Uwen Raad te brengen. De duiker in genoemden polder onder de Haarlemmertrek vaart bij de Postbrug (Sassenheim) gelegen, welke dienstig is voor de bemaling van het door de trekvaart afgesneden gedeelte van den polder, eiscbt algeheele vernieuwing. Volgens van deskundigen ingewonnen bericht beantwoordt deze duiker niet. meer aan de door de tegenwoordige scheepvaart gestelde eischen. Onophoudelijk wordt daaraan, vooral door de stoom- booten, welke zandbakken sleepen, beschadiging toegebracht en telkens werd deze schade door den polder, hoewel het bestuur in het midden wil laten of deze daartoe verplicht was, hersteld. Zoo werden in Januari 1911 en Februari 1913 ernstige beschadigingen geconstateerd, welke met groote kosten hersteld werden. Intusschen-dreigt dagelijks het gevaar van nieuwe beschadiging, nu als gezegd de duiker niet aan de te stellen eischen voldoet, en waar dergelijke beschadiging door de stoornis in de geregelde bemaling, welke er het gevolg van kan zijn, voor den polder een hoogst ernstig karakter kan dragen, acht het Bestuur zich niet verantwoord den tegenwoordigen toestand te laten voortduren. Er zal dus een geheel nieuwe duiker moeten worden aangebracht, welke lager ligt dan de bestaande, zoodat de tegenwoordige diep gang der schepen geen gevaar voor beschadiging meer oplevert. Het Bestuur heeft zich de vraag gesteld door wien het leggen van een nieuwen duiker zal moeten worden bekostigd, en heeft na bestudeering dezer vraag het inzicht bekomen, dat daargelaten voor wiens rekening zijn te brengen de werken tot onderhoud en tot herstel van beschadigingen, de kosten van een nieuwen duiker in geen geval op den polder kunnen drukken, doch geleden zullen moeten worden door de gemeenten Leiden en Haarlem. Het veroorlooft zich tot adstructie van deze meening te verwijzen naar de procedure in 1656 bij gelegenheid van den aanleg van de Haarlemmertrekvaart gevoerd door Commis sarissen uit het College van Hoogheemraden van Rijnland, die gemachtigd waren in de met betrekking tot dien aanleg gerezen geschillen uitspraak te doen. Daaruit blijkt, naar het oordeel van het Bestuur, dat de aanleg van den duiker ten laste van de steden Leiden en Haarlem werd gebracht, en dat, indien men al wil aannemen, dat het onderhoud aan den polder werd opgelegd, in elk geval daarbij van niet meer dan van onderhoud sprake is geweest. Het is duidelijk dat nimmer daaronder kan geacht worden begrepen te zijn de aanleg van een geheel nieuwen duiker, vooral niet waar de noodzakelijkheid van dezen aanleg niet het gevolg is van den slechten toestand, waarin de duiker verkeert, in welk geval men wellicht nog zou kunnen meenen, dat deze het gevolg is van onvoldoend onderhoud, doch de vernieuwing wordt geboden door de hoogere eischen in den tegenwoordigen tijd aan duikers te stellen. Nu de vraag op wien het onderhoud drukt derhalve kan worden terzijde gelaten, wijst het Bestuur er op, dat de redenen, welke in 1656 geleid hebben tot het brengen van de aanlegkosten ten laste van de beide steden, onveranderd nog gelden, evenzeer als in 1656, kan gezegd worden dat de polder zeker tegen zijn zin en tegen zijn belang en zonder eenig voordeel door de trekvaart wordt in tweeën gesneden, en evenzeer als in 1656 zal moeten gelden, dat hij in wiens belang de vaart werd aangelegd, moet voorzien in het daardoor aan anderen veroorzaakt ongerief. Vertrouwende dat met betrekking tot het bovenstaande geen verschil van meening zal bestaan, heeft het Bestuur mitsdien de eer Uwen raad te verzoeken zulks onder mededeeling dat gelijk schrijven is gericht aan den Raad der gemeente Haarlem dat zoo spoedig mogelijk op kosten van de gemeenten Leiden en Haarlem zal worden overgegaan tot den aanleg van een nieuwen duiker. Het Bestuur van den Elsgeesterpolder: K. v. Stam, Voorzitter. Jb. Bouwmeester, LidL<> Secretaris. 2°. Verzoek jvan de Vereeniging »de Practische Ambachts school" om het haar toegekend subsidie te verhoogen met 1200.—. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft eerbiedig te kennen: het bestuur der Vereeniging: »de Practische Ambachts school" te Leiden; deze Vereeniging vertegenwoordigend krach tens Art. 7 der statuten, laatstelijk goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 11 Februari 1913 No. 19. dat tot heden aan de vanwege voornoemde vereeniging geëxploiteerde Ambachtsschool te Leiden behalve uitsluitend practisch onderwijs, theoretisch onderricht slechts wordt gegeven in het vakteekenen voor timmerlieden, meubelmakers, schilders, smeden en bankwerkers; dat dus het theoretisch onderricht in andere vakken het voortgezet lager onderwijs niet in het programma dezer school is opgenomen; dat naar de meening van den heer Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs slechts, wanneer ook dit voortgezet onderricht wordt gegeven, kan worden gesproken van eene Ambachtsschool, die het onderwijs volledig geeft; dat het bestuur daarom behoefte gevoelt in deze leemte te voorzien; dat het daarvoor in de eerste plaats zal noodig zijn een lokaal voor het geven van dit onderwijs in te richten; dat de plaatsruimte voor de timmerleerlingen in de 2e en 3e klasse, die tezamen in één lokaal zijn ondergebracht, tengevolge van het toenemend aantal dezer leerlingen, te gering is en naar een grootere localiteit moet worden omgezien dat deze kan worden gevonden door de inrichting op de ruime zolderverdieping van een timmerlokaal; dat ook voor de smeden en bankwerkers in nog veel sterkere mate gebrek aan plaatsruimte bestaat zoodat van het aantal candidaten, dat zich jaar lijks voor dit onderwijs aan meldt geregeld een 20 a 30 tal niet kan worden toegelaten, ook al voldoen zij aan alle voor de toelating gestelde eischen dat dit niet alleen voor deze leerlingen zelf zeer valt te betreuren, die nu vaak langer dan een jaar op de candidaten- lijst geplaatst, moeten wachten tot een plaats op de school openkomt, maar evenzeer groote bezwaren oplevert voor hunne ouders, die zich thans de vaak moeilijk te dragen kosten voor de opvoeding hunner kinderen een jaar langer moeten ge troosten en bovendien een jaar later eerst de vruchten plukken, van hetgeen door hun kinderen, na afloop van den 3 jarigen cursus wordt verdiend; dat het dientengevolge niet zelden voorkomt, dat sommigen dezer ouders, het wachten moede, hunne kinderen tot het kiezen van een ander vak overhalen, hetgeen bij een gezonde inrichting van de Ambachtsschool kon worden voorkomen; dat het bestuur dus ook gaarne voor deze leerlingen een nieuw lokaal zou wenschen in te richten; dat tenslotte het aantal werktuigen in smederij en bank- werkerij noodzakelijk moet worden uitgebreid, en de reeds aanwezige vernieuwd, wil het onderwijs in deze vakken niet bij dat aan andere Ambachtsscholen ten achter geraken dat het bestuur, de kosten voor de uitbreiding met bovengenoemde drie lokalen en voor de vermeerdering van het aantal machines ramend op ƒ8000.—vertrouwt dit bedrag op zulke voorwaarden te kunnen leenen, dat jaarlijks behalve met rentebetaling ad 4V2 met een aflossing van 400.gedurende 20 jaren, zal kunnen worden volstaan, hetgeen een annuiteit vordert van 7.638 of ƒ615. dat tengevolge der uitbreiding met het voortgezet theoretisch onderwijs en evenzeer door het op te nemen grooter aantal bankwerkersleerlingen, twee nieuwe onderwijzers zullen moeten worden aangesteld, voor ieder waarvan (gemiddeld) jaarlijks op een bezoldiging van ƒ1200.zal moeten worden gerekend dat voor deze onderwijzers 10 hunner wedde als premie voor Ouderdoms- en Weduwen verzekering vanwege de Vereeniging moet worden gestort, overeenkomstig de reeds voor het personeel bestaande polissen; dat dit alzoo een jaarlijksche uitgave van 240.vordert; dat tenslotte op een jaarlijksche meerdere uitgave aan leermiddelen, gereedschappen, kolen, electrische stroom etc. moet worden gerekend van 645. dat tegenover al deze uitgaven tezamen jaarlijks bedragende ƒ3900.—, slechts een vermeerderde ontvangst zal staan van 150.voor schoolgeld (gemiddeld ƒ6.—) te betalen door de 25 op te nemen meerdere bankwerkersleerlingen dat alzoo een jaarlijksch tekort zal ontstaan van ƒ3750. en het bestuur meent zich tot dekking daarvan tot Uw College te mogen wenden, waar de voorgestelde uitgaven strekken in het algemeen belang en in een bestaande behoefte zullen voorzien Redenen waarom het bestuur van de Vereeniging »de Prac tische Ambachtsschool" zich veroorlooft zich tot uw College te wenden met eerbiedig verzoek het aan de Vereeniging toe gestaan Gemeente-subsidie te verhoogen met twaalfhonderd gulden. 't Welk doende enz. Het bestuur der Vereeniging: »de Practische Ambachtsschool". G. van Driel, Voorzitter. Q. J. Terpstra, Secretaris. Leiden 29 April 1913.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2