80
DONDERDAG
22 MEI 1913.
De heer Reimeringer. Een enkel woord nog over de ver
trekken voor de leeraren in de scheikunde en in de natuur
kunde. Ik heb alles met den Directeur goed bekeken en ik
meen, dat voor die leeraren geen aparte kamer beschikbaar
is. Ik heb den plattegrond nog eens aan den heer Zeeman
gezonden en hem gevraagd of mijn meening juist was. Hij
heeft mij daarop dit geantwoord: »Voor de scheikunde etc.,
alleen, in Hoorn heeft men het lokaal voor den leeraar met
een anderen naam aangeduid en noemt het kabinet van natuur
kunde, er is bovendien een hokje als donkere kamer".
De heer Vergouwen. "Wanneer wij het voorstel van de
heeren bezien in het licht van de verdediging door den heer
Fokker, dan is er een groot deel in dat mijn instemming
heeft, en toch aarzel ik aan dat voorstel zooals het daar ligt
mijn stem te geven. Het komt mij voor, dat het voorstel te
veel in onderdeelen afdaalt. Het schrijft voor, wat zoo al moet
geschieden. Daarmede komt men op een terrein, dat volgens
mij de Raad niet mag betreden. Daarvoor zouden wij allen
deskundigen moeten zijn. Een beslissing hierover behoort
volgens mij te blijven aan Burgemeester en Wethouders;
dat behoort tot hun gebied. Iets anders ware het geweest,
wanneer de heeren hadden voorgesteld Burgemeester en Wet
houders uit te noodigen een nieuw plan voor de nieuwe
Hoogere Burgerschool aan te bieden, dat minder zou kosten
dan het thans voorgestelde plan. Dan laat men de wijze van
uitvoering verder over aan Burgemeester en Wethouders.
Alles in details te omschrijven, acht ik verkeerd en niet
te liggen op den weg van den Raad. Wellicht dat de heeren
nog hun voorstel willen wijzigen in den geest als zooeven
door mij is aangegeven.
In de vorige vergadering heb ik reeds gezegd, dat mijn
indruk van het plan van Burgemeester en Wethouders was,
dat het was te royal, welke indruk door het laatste stuk van
Burgemeester en Wethouders niet is verminderd. Wel ziet
de teekening er nu wat beter uit: Er is een dak aangebracht
en de teekening voldoet dus meer, al lijkt het dan ook op
het oogenblik wel iets op een hotel in een badplaats; maar
dat ligt misschien wel aan de kleur. Zoover ik het kan nagaan,
zal het nieuwe plan met den nieuwen kap niet zooveel meer
kosten als het eerste plan.
Toch is mijn totaal indruk gebleven, ik zal nu niet in
details treden dat de opzet van het geheel te ruim is en
daarom zou ik wel kunnen medegaan met een voorstel om
Burgemeester en WTethouders uit te noodigen tot het indienen
van een nieuw plan, dat minder zal kosten. Wat de heeren
Fokker c.s. in het algemeen in het midden hebben gebracht,
juich ik zeer toe.
De heer Roem. M. d. V. Ik moet den heer Reimeringer
doen opmerken, dat er in Hoorn slechts een leslokaal en een
kamer voor den amanuensis is en geen leeraarskamer. De
heer Reimeringer schijnt dit te blijven volhouden, maar hij
moet zich vergissen.
Voorts heeft de heer Reimeringer nog gesproken over het
getal van lö leerlingen in het scheikundig laboratorium in
Hoorn. Ik acht het echter niet mogelijk, dat een leeraar aan
24 leerlingen practisch les in scheikunde geeft. Wil hij met
vrucht in dat vak onderwijs geven, dan kan hij niet meer
dan 12 leerlingen helpen, vooral in het begin, als zij met
alles moeten worden geholpen.
Zoo is het ook met een teekenleeraar. Deze kan niet met
succes aan meer dan 24 leerlingen les geven.
Het zou nog mogelijk zijn, dat de scheikunde-leeraar gedu
rende een half uur aan 12 leerlingen les gaf en dan het
volgend half uur aan 12 anderen; maar men kan hem ook
meerdere lesuren laten geven tegen meerdere betaling.
De heer Pera. M. d. V. Een vorig maal heb ik gevraagd
of het gebouw niet voordeeliger kon worden gebouwd, als
men het wat meer landwaarts plaatste. Van die vraag is
geen notitie genomen, maar zij houdt mijne gedachten nog
altijd bezig. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat het
gebouw verband moet houden met de beteekenis en den
omvang van onze gemeente. Ik acht dit een verkeerd uit
gangspunt. Men beroept zich op Den Haag en Rotterdam,
doch ik wil gaarne aan die gemeenten de eer geven, dat zij
prachtige gebouwen hebben gesticht, maar ik meen dat wij
er mede tevreden kunnen zijn, wanneer onze gebouwen en
speciaal ook deze nieuwe school wat minder mooi zijn, als
zij maar voldoen aan de eischen, die men voor goede hygiëne
en goed onderwijs stellen kan. Burgemeester en Wethouders
zeggen ook, dat het onderwijs en het gehalte van het leeraren-
personeel op deze wijze tot een hooger peil moet worden
opgevoerd. Ik zie nog zoo direct niet in op welke wijze zulk
een grootsch ingericht gebouw invloed moet uitoefenen op
het onderwijs en het gehalte van het leeraarspersoneel. Mij
dunkt dat wij dit moeten zoeken in de personen van de
leeraren zelve en in de wijze van hun optreden. En dan
krijgen wij ook weder te hooren het liedje, al zoo vaak
gezongen waar het betrof onderwijs, dat de oprichting van
dit gebouw ten gevolge zal hebben vestiging van nieuwe
inwoners.
Ik geloof dat dit alles luchtkasteelen zijn waarvoor men
zulk een duur en mooi gebouw niet behoeft op te richten.
En dan sluit ik mij ook geheel aan bij hetgeen door den
heer Fokker is gezegd over de groote traphal, die bestemd
wordt om te dienen voor vergaderplaats van de leerlingen.
Zulk een ruimte is voor dat doel toch niet noodig, omdat
daarvoor als van zelf het gymnastieklokaal is aangewezen.
Ik moet mijn vraag handhaven, of niet een verandering van
de plaats, waar het gebouw zal komen te staan, wijziging
zal kunnen brengen in de inrichting, waardoor de bouw heel
wat voordeeliger zal kunnen geschieden. En daarom ga ik
ook gaarne mede in de richting, die de vier heeren willen
inslaan, alleen stem ik in met hetgeen de heer Vergouwen
heeft opgemerkt, dat het moeilijk aangaat om in details allerlei
voorschriften te geven aan Burgemeester en Wethouders.
Wij kunnen wel wenken geven aan Burgemeester en Wet
houders, maar overigens moeten wij de verdere inrichting
aan hen overlaten.
De heer Fokker. In de eerste plaats wil ik antwoorden op
hetgeen door de heeren Vergouwen en Pera is opgemerkt.
Beide heeren zeggen wij gevoelen veel voor uw voorstel, maar
om nu tegen Burgemeester en Wethouders te zeggen: zoo
en zoo moet het plan worden ingericht, dit lijkt ons niet
goed, dat moet men aan Burgemeester en Wethouders zelf
overlaten, dat is een quaestie van uitvoering; men moet liever
zeggengeef ons een plan dat goedkooper is. Herinneren de
heeren zich dan niet, dat de heer Sijtsma indertijd een motie
heeft ingediend, die ook door den Raad is aangenomen,
waarbij Burgemeester en Wethouders werden uitgenoodigd hét
plan zoodanig te ontwerpen, dat het niet meer zou kosten
dan ƒ150.000.—Toen was er dus een bedrag vastgesteld, toen
is er dus niet alleen aan Burgemeester en Wethouders een
wenk gegeven om in de richting van goedkoopen bouw een
plan in te dienen. Toen evenwel Burgemeester en Wethouders
met een plan kwamen, kostte dit ƒ245.000.een verschil dus
van ƒ95.000.Wanneer wij nu weder tegen Burgemeester
en Wethouders gaan zeggengeef ons een plan dat goed
kooper is, dan zullen zij antwoorden: wij hebben u al laten
zien, dat het niet goedkooper kan. Wanneer de Raad eenmaal
heeft gezegd: het moet goedkooper, en Burgemeester en Wet
houders zeggen: wij komen toch met een duurder plan, dan
moet de Raad ook verder gaan en zeggen: wanneer Burge
meester en Wethouders dan niet willen bezuinigen, dan moeten
wij trachten dit te doen en dan moeten wij dit of dat van
het plan, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, af
nemen.
Met de geschiedenis van de motie van den heer Sijtsma
voor oogen, hebben wij dus gemeend niet anders te kunnen
handelen als wij nu hebben gedaan. Wil men een amendement
op ons voorstel indienen, dan kunnen wij altijd verder zien.
Wanneer wij echter nu weder tegen Burgemeester en Wet
houders zeggen: gij moet het goedkooper doen, zonder daarbij
tevens bepaalde voorstellen te doen, dan zullen Burgemeester
en Wethouders waarschijnlijk weer zeggen: wij kunnen het
niet goedkooper doen, want de heeren zullen toch niet onder
stellen, dat wanneer wij hadden kunnen voldoen aan de motie
om een gebouw te stichten voor ƒ150.000.wij het niet
zouden hebben gedaan. Dit zou een voor Burgemeester en
Wethouders beleedigende veronderstelling zijn.
De heer Fischer. Naar aanleiding van de gevoerde discussie,
zouden wij zoo langzamerhand in de veronderstelling gaan
verkeeren, dat er in het geheele land maar één Hoogere Bur
gerschool is, die te Hoorn, dat dit de eenige goede Hoogere
Burgerschool is. Nu zou ik toch zeggen, dat wanneer wij
willen gaan vergelijken, wij ons niet blind moeten staren op
die Hoogere Burgerschool te Hoorn, te meer, omdat die
Hoogere Burgerschool onder zeer bijzondere omstandigheden
gebouwd is. Het is een Rijks Hoogere Burgerschool en het
Rijk bouwt in zekeren zin precies, zooals het wil, terwijl de
gemeente bij den bouw van een Hoogere Burgerschool rekening
heeft te houden met allerlei adviezen en allerlei billijke wen-
schen. Het gevolg is dan ook geweest, dat de Hoogere Bur
gerschool in Hoorn, zij moge voor de omgeving voldoende
zijn, werkelijk in vele opzichten niet kan worden vergeleken
met wat in de laatste jaren op gelijkwaardige plaatsen als
Leiden aan Hoogere Burgerscholen is gebouwd. Men heeft
de lokalen voor de Natuurlijke Historie en voor de Natuur-
en Scheikunde nog al op den voorgrond gesteld. Welnu, M.
d. V. laat ik op dat terrein eens een paar voorbeelden noemen.
Voor natuurkunde is behalve een leslokaal ontworpen een
kabinet voor instrumenten, zooals wij dit ook willen maken,
en bovendien een werkkamer voor de leeraren te Utrecht,
Rotterdam, den Haag, Dordrecht, Arnhem, 's Hertogenbosch
en Veendam, en alleen in Hoorn niet.
Voorts wordt daarbij gerekend op eene werkplaats voor