DONDERD\G 24 APRIL 1913. 57 andere gemeenten, betreffende de keuring van eet- en drink waren, worden op proef aangegaan. Wanneer deze proef goed bevalt, dan zijn Burgemeester en Wethouders van plan den Raad voor te stellen al deze overeenkomsten indien ook de verschillende gemeenten daartoe bereid zijn te conti- nueeren. Het zal dan wenschelijk zijn voor alle contracten een vasten aanvangsdatum te hebben, en nu willen wij als zoodanig aannemen 1 Januari 1914. Dan zullen sommige overeenkomsten anderhalf jaar, andere een jaar, weer andere een half jaar geloopen hebben; maar dan beginnen ze allemaal gelijktijdig opnieuw. Als wij daarentegen deze overeenkomsten opnieuw laten ingaan op verschillende momenten, dan loopen ze later ook allemaal op verschillende momenten af en dat zou aan den keuringsdienst niet ten goede komen, want deze is beter in te richten, als men van te voren weet, dat alle contracten met de buitengemeenten gedurende denzelfden tijd bestaan en op een en hetzelfde oogenblik afloopen. Wij kunnen nu tegen 1 Januari 1914 zien, voor hoeveel jaar wij met al de reeds aan gesloten gemeenten de overeenkomsten zullen continueeren. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 9 en daarna de geheele concept-overeenkomst worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Verordening, houdende wijziging der verordening van 7 December 1911 (Gem. Blad No. 41), bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel. (Zie lng. St. No. 114). Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. Het eenig artikel en daarmede de verordening in haar geheel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange nomen. XIV. Voorstel in zake de demping van een gedeelte sloot ge legen achter de openbare school aan den Maresingel en de ingebruikgeving van het gedempte slootgedeelte. (Zie lng. St. No. 110). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XV. Praeadvies op de verzoeken van J. W. Wiggers e.a. in zake de bevolen demping der sloot langs de voormalige Witte Rozen laan. (Zie lng. St. No. lil). De beraadslaging wordt geopend. De heer Pera. M. d. V. Ik heb wel eenig bezwaar om met dit voorstel mee te gaan. Ik zie de noodzakelijkheid niet in, dat wij nu reeds tot dezen eisch overgaan, omdat het mij voorkomt, dat deze zaak niet zoo spoedeischend is. Er kan nog best wat tijd verloopen. Dan bestaat de kans, dat de belanghebbenden zich meer met elkaar verstaan en tot een overeenkomst komen. Er wordt gezegd in een der adressen, dat de belanghebbenden aan sommige bewoners van den over kant de kosten gedeeltelijk vergoeden. Ik weet niet, in hoe verre dat waar is, maar wanneer dit zoo is, dan zou zulks, naar ik meen, wel aan allen mogen geschieden. Dat de bou wers bij het dempen van die sloot belang hebben, is nogal duidelijk. Men spreekt van groote vuilheid, doch dan dient opgemerkt te worden, dat die sloot den laatsten tijd niet zoo behandeld is als vroeger. Sedert vier jaar is zij niet meer gereinigd, waardoor een minder aantrekkelijke toestand is ontstaan. Om daarom nu tot demping te verplichten, gaat m. i. te ver. Ik zou het voor 't oogenblik beter achten, als die verplichting van reiniging van vroeger weer werd opge legd. Ik zal dus stemmen tegen het voorstel van Burgemees ter en Wethouders. De Voorzitter. Mag ik er den heer Pera even op attent maken, dat het hier geen voorstel van Burgemeester en Wet houders betreft, maar een praeadvies, dat de Raad verlangd heeft op een adres, dat tegen een reeds genomen besluit van den Raad bezwaar maakte. Zooals de heer Pera zich zeker wel herinneren zal, had de Raad reeds op geheel regelmatige wijze besloten, naar aanleiding van het onderzoek ingesteld door de Gezondheidscommissie en door de Commissie, voor geschreven bij de verordening op de Wegen, Lanen en Slooten, dat de sloot, waarover het hier gaat, gedempt moest worden. De heer Hoogenboom. M. d. V. Toen in de Raadsvergadering van 20 Februari j.l. het eerste verzoek van belanghebbenden was ingekomen, heb ik gezegd, dat het mij billijk voorkwam, dat zij eenige vergoeding zouden krijgenniet alleen voor de kosten van demping der sloot, maar ik ging er van uit dat zij noodgedwongen wellicht tot bestrating van de gedempte sloot zouden moeten overgaan; daarom leek het mij billijk hun wegens de hooge kosten, van het dempen en het bestraten, een tegemoetkoming te verleenen. Na het lezen van het thans door Burgemeester en Wethouders uitgebrachte praeadvies moet ik erkennen, dat het een eenigszins op zichzelf staand geval zou zijn, om hier een vergoeding voor het dempen te geven. Wat dat betreft kom ik op het door mij toen gesprokene terug. Dit vervalt hier dus, ook al, omdat die kosten niet heel belangrijk zijn en de meesten zich niet tegen de demping verzetten. Een andere kwestie is echter het bestraten van de gedempte sloot, wat wel een kostbare geschiedenis kan worden. Nu zie ik uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat de verplichting tot bestrating, voortvloeiende uit art. 5 van de Verordening op de wegen en lanen, alleen geldt voor wegen of lanen in deze gemeente, die zonder verhindering door of van wege de rechthebbenden voor het publiek verkeer open staan. Voor de belanghebbenden wordt het dus hier de kwestie, om te trachten de toepassing van art. 5 van de verordening op wegen en lanen te ontgaan, door te verhinderen, dat de gedempte sloot voor het publiek verkeer openstaat. Nu is mijn vraag, die ik gaarne van de zijde van Burgemeester en Wet houders beantwoord zag, deze: wat rekenen Burgemeester en Wethouders voldoende te zijn, om van de zijde van de belang hebbenden te verhinderen, dat de gedempte sloot voor het publiek verkeer openstaat. De gedempte sloot toch zou liggen naast de Witte Rozenlaan, die, voor zoover mij bekend, wel een voor het publiek verkeer opengestelde weg is, zoodat de gedempte sloot een deel van die laan zou gaan uitmaken en dus, als zij niet van die laan en van de aan de andere zijde te maken straat afgescheiden wordt, onder art. 5 van de ver ordening op wegen en lanen zou vallen Mijn vraag is nu: wat kunnen belanghebbenden doen, om te verhinderen, dat die gedempte sloot geacht wordt voor het publiek verkeer open te staan. Is het voldoende, dat men een afrastering maakt, zoowel aan de overzijde, dat is aan den kant van de nieuw te maken straat, als ook aan de zijde van de Witte Rozen- laan zelf? De heer Fokker. M. d. V. Ik zou een enkel woord over deze aangelegenheid in het midden willen brengen. Ik geloof dat de Raad, door te blijven bij het indertijds genomen besluit, niet zou handelen in het gemeentebelang. Het wil mij werkelijk voorkomen, dat in deze het belang van de adressanten en het belang van de gemeente in de toekomst zeker hand in hand zullen gaan. Ik geloof, dat zonder eenigen twijfel kan worden toegegeven, dat de belanghebbenden, wanneer zij straks zullen verplicht worden, om die sloot te dempen, verstandig zullen doen, om eerst precies af te bakenen, wat van die sloot hun eigendom is, opdat zij er voor kunnen waken, wanneer straks die sloot gedempt is, dat hun eigendom behoorlijk afgepaald worde en dat het publiek er geen toe gang op heeft. Dan hebben zij voldaan aan de eischen, waar door zij niet volgens art. 5 van de Verordening op de wegen en lanen tot bestrating kunnen gedwongen worden, zoodat dit lapje grond geen deel zal uitmaken van de laan, die er op het oogenblik is. Maar dan kunnen wij daar in de toekomst een alleronmogelijksten toestand krijgen. Dan zullen wij daar krijgen een stukje laan en daarin kleine stukjes grond, die door belanghebbenden zijn afgeras terd en die noodig zijn voor de straat, maar die dan dooi de gemeente of den aanleggenden bouwondernemer gekocht zouden moeten worden, als men een straat zou willen aan leggen. Nu hebben adressanten zich bereid verklaard, hun recht als eigenaar van de geheele sloot aan de gemeente tegen eenige vergoeding af te staan en-nu geloof ik toch, dat de gemeente veel verstandiger zou doen, op het oogenblik, waai de gemeente nog krachtens de verordening kan dwingen, die sloot te dempen, van het aanbod gebruik te maken en met die menschen in een minnelijke schikking te treden, dan dat de gemeente alleen de demping beveelt, en zegt, dat zij later wel zal zien, hoe het zal gaan met den aanleg van de straat. Over enkele punten uit het praeadvies zou ik nog iets willen zeggen. Zoo zeggen Burgemeester en Wethouders o. a., dat »de tuinen, althans van drie hunner, niet aan die sloot liggen, terwijl er langs die tuinen een tweede sloot loopt, die niet gedempt wordt enz." En dan zeggen Burgemeester en Wethouders: waar adressanten zeggen, dat zij het water uit die sloot halen voor hunne tuinen, meenen zij, dat die men schen wel niet zoo dwaas zullen zijn, om het water door hunne huizen heen naar de daarachter gelegen tuinen te brengen. Burgemeester en Wethouders zeggen er echter niet bij, dat die menschen het ook wel door den tuin heen of door een poort langs hun huizen naar achteren kunnen bren gen. Dergelijke opmerkingen maken het adres eenigszins verdacht. Men zegt wel niet, dat die menschen de waarheid niet zeggen, maar men doet het toch zoo voorkomen. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders: »In het te dempen slootgedeelte konden niet minder dan 13 loozingen worden ontdekt, waarvan vijf van huis- en menagewater en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 5