42 Bestendiging van dezen toestand is niet gewenscht. Ten gevolge van de toeneming van het aantal leerlingen op de 2e klasse-scholen toch is de waarschijnlijkheid groot, dat de 7e, 8e en 9e klassen der Jongensschool, die thans tezamen 6 atdeelingen vormen, moeten worden gesplitst in 7 of 8 afdeelingen, terwijl dan daardoor met het oog op de beschik bare ruimte één der 4 afdeelingen, waaruit de le, 2e en 3e klasse bestaat, zou moeten worden opgeheven. Van de twee vaste en twee tijdelijke onderwijzeressen, in die 4 afdeelingen werkzaam, zou dan één met het onderwijs in een der hoogere klassen moeten worden belast, hetgeen niet alleen in strijd zou zijn met de bepaling der verorde- hing, dat alleen in de le, 2e en 3e klasse onderwijzeressen kunnen worden aangesteld, doch ook minder gewenscht, waar toch, de Plaatselijke Schoolcommissie zegt het in haat- advies terecht, aanstelling van vrouwelijke leerkrachten in de hoogere klassen in het algemeen niet aan te bevelen is. In verband met een en ander, en ook met het oog op het feit, dat uitbreiding van het personeel met tijdelijke krachten niet steeds bestendigd kan worden, komt het ons met de Plaatselijke Schoolcommissie voor, dat in de verordening de mogelijkheid moet worden geopend het aantal onderwijzers met de vereischte bevoegdheden zoo noodig te vergrooten. Zoodra dan bij splitsing van een of meer der hoogere klassen de aanstelling van meer vast personeel noodig blijkt, kan daartoe onmiddellijk door Uwe Vergadering worden overgegaan en behoeft dus in deri geregelden gang van het onderwijs geen stoornis te worden veroorzaakt. Op grond van het bovenstaande stellen wij U mitsdien voor tot vaststelling van de navolgende verordening over te gaan: VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 7 December 1911 (Gem. Blad No. 41), bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel. Eenig Artikel. In art. 5, alinea 9 van bovengenoemde verordening wordt in plaats van dertiengelezen«tenminste dertien en ten hoogste vijftien" en in art. 5, alinea 11 in plaats van wegen tot elf": y>elf tot dertien". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden N°. 102. Leiden, 3 April 1913. De bij raadsbesluit van 20 October 1912 vastgestelde ver hooging van het minimum en van het maximum der bezol diging van den adjunct-directeur van het Openbaar Slachthuis met 300.per jaar, is nog niet in de begrooting geregeld. Aangezien de nieuw benoemde titularis met 1 Januari 1913 in functie is getreden, zal het op de begrooting voor 1913 onder volgn. 118 nog op 1200— uitgetrokken bedrag dei- bezoldiging derhalve met 300.moeten worden verhoogd. Ook de bij raadsbesluit van 20 Februari 1913, met ingang van '1 Juli a. s., aan den heer Dr. J. J. van Eek toegekende personeele toelage van 500.per jaar, moet nog in de be grooting voor 1913 worden opgenomen. De desbetreffende begrootingspost, volgn. 119, moet derhalve met 250.wor den verhoogd. Verder zullen op volgn. 157 de benoodigde gelden moeten worden beschikbaar gesteld voor de bezoldiging van den te benoemen derden schoolarts, berekend naar 500.per jaar. Aangezien de nieuwe titularis niet vóór 15 April e. k. in functie zal treden, kan met eene verhooging van der: post van, in ronde som, 355.voor dit jaar worden volstaan. Nu bij scheidsrechterlijke uitspraak, ingeroepen krachtens raadsbesluit van 9 November 1911, het aanhangige geschil met de I^eidsche Duinwater-Maatschappij is beëindigd, moet tot voldoening van de kosten dezer procedure, voor zoover die ten laste van de gemeente komen, ten bedrage van 1137.28, worden overgegaan. Daartoe moet volgn. 217 der begrooting voor 1913 «Kosten van het voeren van gedingen", thans voor- Memorie uitgetrokken, met 1137.28 worden verhoogd. De bovenstaande verhoogingen bedragen in totaal 2042,28 en kunnen worden gevonden door afschrijving van den post voor- Onvoorziene Uitgaven, waarop, bij aanneming van ons voor stel, opgenomen onder No. 100 der Ingekomen Stukken, nog 2255.beschikbaar zijn. Wij geven U mitsdien in overweging tot verhooging van de bovenstaande begrootingsposten te besluiten door vast stelling van den hierbij overgelegden staat van at- en over schrijving, dienst 1913. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 103. loeiden, 4 April 1913. Beeds geruimen tijd doet zich de behoefte gevoelen aan eene verbinding tusschen den Witten Singel ter hoogte van het Diaconessenhuis en de binnenstad. Langzamerhand toch is aldaar een zeer bevolkte buitenwijk ontstaan, doordat niet alleen de singel thans over de geheele lengte is volgebouwd, doch ook achter den singel zich een geheel straten-complex heeft gevormd. De bewoners van het zuidelijk gedeelte van den Witten Singel hebben '2 verbindingswegen op betrekke lijk korten afstand, n.l. de Doezabi ug en de Kaiserstraatsbrug die van het noordelijk gedeelte en de daarachter gelegen straten hebben daarentegen feitelijk slechts de z.g. Haagbrug, aan het eindpunt van den singel gelegen. Deze zouden derhalve zeer gebaat zijn met een beteren ver bindingsweg met het centrum der stad. Doch niet alleen de bewoners van den Witten SingH, waarvan de meesten hun betrekking, beroep of bedrijf in de stad uitoefenen, zouden met eene betere communicatie ge holpen zijn, ook de belangen van den politiedienst, die van post en telegraaf en van de neringdoenden en zoovele ande ren, die naar den Witten Singel moeten gaan, zouden onge twijfeld gediend zijn met eene kortere verbinding tusschen genoemd stadskwartier en de binnenstad. In het begin van het vorig jaar werd daarom door ons College andermaal overwogen, op welke wijze in den be- staanden toestand verbetering kon worden gebracht. Het maken van een verbindingsweg ook voor rij verkeer bleek niet mogelijk te zijn, zoolang het terrein tusschen de Witte Singelgracht en de Doelengracht voor militaire doeleinden wordt gebruikt, en zou ook, al ware dit niet het geval ge weest, zeer hooge uitgaven hebben tengevolge gehad. De tot standkoming van een verbindingsweg uitsluitend voor voet gangers en wielrijders achtten wij echter bij nadere overweging niet onmogelijk. Aldus zou wel niet in alle opzichten aan de bestaande behoefte aan een snellere verbinding worden voldaan, doch zou voorloopig met niet te hooge uitgaven althans het verkeer te voet en per rijwiel in bijzondere mate worden gebaat. De eenig mogelijke oplossing, om eene dergelijke niet te kostbare verbinding te maken, scheen ons toe het bouwen vaneen brug voor voetgangers over de Witte Singelgracht ter hoogte van het perceel Witte Singel 83, het gebruik maken van een strook van de indertijd door de gemeente aan het Rijk ten behoeve van de Artilleriekazerne ten gebruike afge stane grond, grenzende aan den Hortus Botanicus en vervolgens het leggen van een brug voor voetgangers over de Doelen gracht, zoodat men langs de Doelengracht en door de Doelen steeg in het centrum der stad zou kunnen komen. Voor de uitvoering van dit plan was echter, zooals reeds uit het voorafgaande en uit de ter visie liggende teekening blijkt, de medewerking noodig van den Minister van Oorlog. Bij schrijven van 6 Mei 1912 wendden wij ons mitsdien tot dezen met het verzoek, ons wel te willen mededeelen, of tegen teruggave van bedoelde strook grond, behoorende tot het terrein der Artilleriekazerne, zijnerzijds bezwaar bestond en zoo neen, onder welke voorwaarden die afstand dan zou kunnen geschieden. Na correspondentie en besprekingen met verschillende auto riteiten, mochten wij uit een schrijven d.d. 12 Maart j.l. van den EerStaanwezend-Ingenieur in het 2e genie-commandement te 's-Gravenhage tot onze voldoening vernemen, dat de Minister van Oorlog bereid is de bedoelde strook grond aan onze ge meente terug te geven, mits de noodige voorzieningen voor rekening der gemeente worden aangebracht. Deze voorzieningen die dezerzijds zonder bezwaar kunnen worden aanvaard, betreffen in hoofdzaak het maken van de noodige afscheidingen en afsluitingen tusschen de militaire terreinen en gebouwen en de aangrenzende brandstoffenloods in den Hortus eenerzijds en den te maken weg anderzijds en wor den in het mede ter inzage liggend schrijven van den Eerstaan- wezend-Ingenieur opgenoemd. De daaraan verbonden kosten worden dezerzijds geraamd op ƒ2000 voorzooveel betreft de voor zieningen van het kazerneterrein en op ƒ900 voor het Hortus terrein. Behalve deze uitgaven wordt vereischt voor het maken van een voetbrug over de singelgracht, tevens geschikt voor wielrijders, ter breedte van 3 M., geheel van hout en rustiek be werkt, met 3 openingen, elk breed ongeveer 6 M., een bedrag van 3500, voor het bruggetje over de Doelerlgracht, ook ter breedte van 3 M. met een houten dek op ijzeren liggers, een bedrag van 750, terwijl eindelijk het opnieuw bestraten en verbeteren der afwatering van het voetpad zal kosten 1000. De totaal-kosten, waaronder niet begrepen zijn die voor verbetering der verlichting, bedragen dus volgens schatting 8150, met welke raming de Commissie van Fabricage zich blijkens haar rapport van 3 dezer volkomen kan ver eenigen. Wij twijfelen er niet aan, of Uwe Vergadering zal met ons College van oordeel zijn, dat eene verbinding, als de boven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 8