DONDERDAG 20 FEBRUARI 1913. 27 advies van de Gezondheidscommissie is uitgebracht, beschouwd uit een oogpunt van hygiëne, maar dat daarbij allerminst is gedacht aan het aanleggen van straten. Waar de heer Fokker er den nadruk op heeft gelegd, dat de Wethouder thans verklaard heeft, dat geen taecaliënloozing, maar afvoer van menagewater plaats heeft, daar kan ik ver klaren. dat dit vrijwel betzelfde is. Menagewater kan even gevaarlijk zijn als faecaliën. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wilde met een enkel woord ondersteunen het verzoek van den heer Fokker, om de uit voering van dit besluit op te schorten en een nader onderzoek door Burgemeester en Wethouders over deze kwestie te doen instellen. De Voorzitter. Over welke kwestie? De heer Sijtsma. Over de kwestie, die in het adres is ge noemd. Ik zou gaarne willen, dat een nader onderzoek werd ingesteld, want ook ik heb den vorigen keer den indruk ge kregen, dat die sloot moest worden gedempt, omdat men daar een straat wilde aanleggen. Het zal dan ook werkelijk voor de menschen een last zijn, terwijl de toestand weinig zal verbeteren indien een straat wordt gemaakt. Wat nu aangaat de verklaring, dat de sloot zoo vuil zou zijn, ik heb dien indruk niet gekregen, toen ik eens zelf den toestand -ben gaan opnemen. Wanneer de sloot op tijd werd geschouwd en dat is blijkbaar in den laatsten tijd verzuimd, want het ligt op sommige plaatsen vol vuil dan zou het water er zeker niet zoo vuil uitzien. Ik vind een nader onderzoek wenschelijk, waar hier door eenige belanghebbende eigenaren een verzoek wordt gedaan, menschen die de demping absoluut niet gevraagd hebben en ze ook niet wenschen. De personen, die het hier verlangen, zijn voor het meerendeel huurders, maar de eigenaren zeil dringen er niet op aan, wijl zij daardoor op groote kosten worden gejaagd. De heer Fokker heeft er ook reeds de aandacht op gevestigd, dat in de sloot niet, zooals in het praeadvies werd beweerd, faecaliën uitloozen, maar alleen menagewater afvloeit, hetgeen wel even erg heet te zijn, maar dan toch niet hetzelfde is. Zooals de heer Bosch reeds zeide, moeten de menschen ook de aansluiting op het riool van de straat betalen, althans daarvoor vergoeding geven aan den eigenaar van het riool, waarop zij hun afvoerbuizen willen doen aansluiten, dus zij worden ook nog in dit opzicht op kosten gejaagd. M. d. V. Om al die redenen zou het mij wel aangenaam zijn, indien Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van dit adres de zaak eens nader onderzochten, zoodat wij desnoods nog op het reeds genomen besluit zouden kunnen terugkomen. Ik acht mij op het oogenblik met betrekking tot dit ingekomen adres niet in staat, een volledig oordeel over de zaak te vellen. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou gaarne een kort woord in het midden wenschen te brengen. U steldet zooeven voor, om op het adres afwijzend le beschikken. Toch blijft in deze zaak nog iets duister, zooals men aan het gesprokene door de verschillende sprekers heeft kunnen bemerken; ook voor mij zijn nog enkele duistere punten overgebleven. Zou er nu bezwaar tegen bestaan, dat Burgemeester en Wethouders omtrent dit adres praeadvies uitbrachten, met behulp waarvan wij in de volgende Raadszitting een beter oordeel over deze zaak zouden kunnen krijgen? Ik wist, vóór ik hier kwam, van een oplossing van de kwestie door het zenden van een adres als het voorgelezene in het geheel niets, hoewel ik wel iets had vernomen van de zaak zelve. Ik zou dus gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders praeadvies gaven omtrent dit adres. Dan zijn wij op de hoogte van de zaak en kunnen ons daaromtrent een juist oordeel vormen. De Voorzitter. Mijne Heeren. Ik wil met genoegen, namens het College van Burgemeester en Wethouders voorstellen, om dit adres ter fine van praeadvies in onze handen te stellen. Ik zou er den Raad evenwel op willen attent maken, dat hij, te oordeelen naar hetgeen ik van de verschillende sprekers heb vernomen, dan een geheel verkeerden weg opgaat. In dit adres wordt wel in de eerste plaats geklaagd over het feit, dat de sloot moet worden gedempt, maar men laat daar dade lijk op volgen, het verzoek, dat de gemeente de demping der sloot zal betalen en de halve gedempte sloot en de laan tegen eenige vergoeding zal overnemen. De kwestie, dat men last zou ondervinden met het oog op de tuinen, is op het oogenblik daardoor geheel geëcarteerd. Nu de zaak dus zoo staat, meen ik, dat wij op een geheel verkeerden weg zullen geraken, wanneer de Raad, nadat hij na ampel onderzoek door de Gezondheidscommissie en door de Commissie, die bij de Lanen en Slootenverordening wordt voorgeschreven, tot de demping besloten heeft, nu weer op dit besluit zou terugkomen. Ik hecht er aan dit thans uit te spreken; het gaat toch werkelijk niet aan, dat men opeen eenmaal genomen besluit terugkomt, alleen, omdat een paar menschen, die de kosten liever niet dragen, daarover komen klagen. Bovendien wordt het voor gesteld, alsof de Gezondheidscommissie zich eigenlijk voor den gek heeft laten houden. Mijne Heeren, mogen wij dit ver moeden van een zoo ernstige Commissie als de Gezondheids commissie, welke deze zaak, evenals alle andere voorstellen tot demping, uit een hygiënisch oogpunt aanhangig heeft ge maakt? Welk een smerige en vervuilde slooten zullen wij dan in de gemeente krijgen, indien wij op een dergelijke wijze redeneeren en zeer gewenschte slootdempingen tegen houden met het oog op particuliere belangen. De Gezondheids commissie heeft de aandacht op deze sloot gevestigd; de Commissie, voorgeschreven bij de Lanen- en Slooten-Verorde ning, steunt haar verzoek, zoodat de Raad terecht tot demping der sloot heeft besloten. Wij zitten hier toch om gemeentebelan gen te behartigen en niet voor kleine particuliere belangetjes? Nu wenscht men, dat Burgemeester en Wethouders de zaak nader zullen onderzoeken. Maar, Mijne Heeren, er is in het geheel niets te onderzoeken. Beide Commissiën hebben ver klaard, dat beslist tot demping van de sloot moet worden overgegaan; wat wil men nu nog verder weten? Het eenige, wat het adres vraagt, is een schadevergoeding; maar die had gevraagd moeten worden, voor de Raad besloot, dat de sloot gedempt moest worden, omdat zij vervuild is. Nog eens, de Raad zou zich op een verkeerden weg begeven, indien hij bij ieder besluit, waarbij particuliere belangen in het gedrang komen, zou zeggen nu komen wij maar weer op ons eensgenomen be sluit terug. Mijne Heeren. Het College van Burgemeester en Wethou ders wil gaarne praeadvies geven op dit adres, maar een nader onderzoek omtrent den toestand van de sloot kan men van ons niet verwachten. Misschien kan de heer Sijtsma beter de zaak beoordeelen, dan de Gezondheidscommissie, maar wij moeten ons nu eenmaal houden aan het advies der beide commissies. Nu men het verlangt, zullen Burgemeester en Wethouders praeadvies geven op de beide verzoeken van het adres. De kwestie komt dus neer op deze vraag: wil de ge meente, wanneer iemand gelast wordt zijn sloot te dempen, de kosten van die demping betalen en moet de gemeente i.e. de halve gedempte sloot en de laan overnemen. Ik breng thans het voorstel, om het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter fine van praeadvies, in behandeling. Verlangt hierover nog iemand het woord? De heer Korff. M. de V. Ik dacht, dat u eerst in stemming zoudt brengen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders, om afwijzend op dit adres te beschikken. De Voorzitter. Wij hebben hedenmiddag nog zeer vele zaken te behandelenik zou het zonde vinden, om met dit adres zooveel tijd zoek te brengen. Burgemeester en Wethou ders verklaren zich nu eenvoudig bereid praeadvies omtrent dit adres te geven; ik meen, dat dit wel niet de juiste weg is; maar nu de Raad het zoo verlangt stellen wii voor, prae advies te geven. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. 6°. Adres van de afdeeling Leiden van den Nationalen Bond van Handels- en Kantoorbedienden «Mercurius" in zake de plaatsing van eene oproeping van sollicitanten naar de be trekking van klerk aan de Electriciteitsfabriek, niet in het Leidsch Dagblad, doch in eene andere courant buiten Leiden. Dit stuk luidt als volgt Leiden, 17 Februari 1913, Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, Johannes Marks en Johannes Arie Mooij Gzn, respectievelijk voorzitter' en secretaris van de afdeeling Leiden van den Nationalen Bond van Handels- en Kantoorbedienden »Mer- curius", goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 6 Maart 1908, N°. 45, te dezen domicilie kiezende ten huize van laatstonder- geteekende, Rijn Schiekade N° 45, te Leiden; dat in »De Avondpost" van Maandag 10 Februari j.l. onder de advertenties voorkwam eene oproeping van sollicitanten naar de betrekking van geroutineerd klerk aan de Stedelijke Electriciteitsfabriek te Leiden; dat bedoelde oproeping niet is geschied in het »Leidsch Dagblad", noch in een der andere hier verschijnende dagbladen; dat daaruit algemeen de conclusie wordt getrokken, dat voor bedoelde functie geen Leidsche bedienden gewenscht, of geschikt geacht worden; dat zij tneenen daartegen met den meesten nadruk te moeten protesteeren, daar het toch van algemeene bekendheid mag worden geacht, dat hier een groot aantal bedienden zijn, die krachtens hunne capaciteiten zeer zeker voor een dergelijke functie in aanmerking zouden komen en bij eene oproeping in een der hier verschijnende dagbladen, toch zeer waar schijnlijk daarop zouden solliciteeren dat zij van meening zijn, dat voor functies aan de Gemeente lijke Instellingen toch allereerst, althans bij gelijke bekwaam-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3