26 DONDERDAG 20 FEBRUARI 1913. in hun bedrijf, daar zij het slootwater (dat altijd vrij was van schadelijke stoffen en nimmer diende tot opneming van fae- caliën, enz.) steeds gebruikten voor hunne tuinen; dat zij alleen dan de demping kunnen goedkeuren, wanneer zij niet aansprakelijk gesteld worden voor de kosten, daaraan verbonden, daar zij toch reeds, zooals gezegd is, schade zullen lijden dat zij, niettegenstaande zij de noodzakelijkheid der demping uit een gezondheidsoogpunt meenen te mogen betwisten, even wel genegen zijn, hun recht als eigenaars op laan en halve sloot af te staan tegen eenige vergoeding dat zij meenen met dit laatste geen onbillijk verzoek te doen, en dat zij door afstand te willen doen van hunne rechten meenen te handelen zelf in het belang der gemeente of wien zulks verder mocht aangaan. Ondergeteekenden verzoeken den Raad beleefdelijk hunne belangen in deze, voor zoover zulks mogelijk is, te willen dienen. Met hoogachting, Uwe dienstw. dienaren, Jan W. Wiggers. Volgen de namen van nog 3 adressanten. Leiden, 19 Maart 1913. De Voorzitter. Misschien wenscht de wethouder van Fabricage eenige toelichting op dit adres te geven? De heer Fischer. M. d. V. Ik wensch gaarne een kleine toelichting op dit request te geven. Het verzoek van deze menschen is tweeledigin de eerste plaats verzoekt men, om voor rekening van de gemeente te nemen, of om althans daarvoor eenige tegemoetkoming te geven, het dempen van het hun toebehoorend slootgedeelte, en in de tweede plaats vraagt men vergoeding voor afstand van terrein. Wat het eerste gedeelte van het verzoek betreft zou ik willen opmer ken, dat het hier geldt een sloot, die particulier eigendom is. Het is nog nooit voorgekomen, dat de gemeente voor het dempen van particuliere slooten ook maar éénige bijdrage geeft. Wat het tweede gedeelte van het verzoek betreft om vergoeding voor afstand van terrein te erlangen, vestig ik er de aandacht op, dat op het oogenblik nog geen kwestie be staat van afstand van terrein. De laan, waarover zij het heb ben, is en blijft hun eigendom. M. d. V. Over deze zaak is heel wat stof opgewaaid, er is stemming voor in de gemeente gemaakt. Daarover zou ik nog wel gaarne een enkel woord willen zeggen. Het komt mij voor, dat de menschen, die door dit besluit getroffen zijn, op ver schillende manieren zijn bang gemaakt; dat tegenover hen cijfers zijn genoemd, waarvan zij a. h. w. zijn geschrokken. Ik heb daar natuurlijk heel wat over te spreken gehad, heb over deze zaak heel wat samenkomsten gehad en het slot van al die besprekingen is geweest, dat besloten is, dat den men schen zullen worden gesteld eenvoudige voorwaarden voor het dempen van de sloot zonder meer. Die sloot blijft natuur lijk hun eigendom, want er is op het oogenblik van straat- aanleg nog geen sprake. Zij zullen natuurlijk in het geheel niet bemoeilijkt wordenzij houden integendeel volledig eigen domsrecht over de laan en over een gedeelte van de sloot. Als deze laan moet worden gebruikt voor straataanleg, dan zullen zij natuurlijk, van wien ook, daar een behoorlijke ver goeding voor krijgen. De Voorzitter. Mijne Heeren. Na de toelichting, die de Wethouder van Fabricage heeft gegeven, stellen Burgemeester en Wethouders u voor, afwijzend op dit verzoek te beschikken. De heer Bosch. M. de V. Ik zou gaarne een enkele vraag willen doen. Wanneer die sloot daar gedempt wordt, zijn de menschen dan verplicht, om hun afvoerbuizen aan te doen sluiten aan het riool van een ander, tegen een door hem vast te stellen vergoeding, of wordt die vergoeding billijk geregeld? Zijn zij dus met andere woorden afhankelijk van den man, die daar een riool gemaakt heeft, of houden Burgemeester en Wet houders het in de hand, om te dien aanzien een billijke rege ling te treffen? Indien dit niet het geval zou zijn, dan zou dit per slot van rekening nog wel eens tot schade van die menschen kunnen zijn. De heer Fischer. M. d. V. Ik kan den heer Bosch dit ant woorden, dat de eene helft van de sloot ook behoort aan den eigenaar van het riool. Zoowel aan de menschen, die aan den bewoonden kant van de Witte Rozenlaan wonen, als aan de genen, die daar een straat willen aanleggen zullen verschil lende voorwaarden voor het dempen worden gesteld. Die men schen zullen natuurlijk zoo billijk en eenvoudig mogelijk worden behandeld. Het is het voornemen, bij die voorwaarden ook op te nemen, dat voor de aansluiting aan het bestaande riool geen overmatige eischen zullen mogen worden gesteld dat die eischen in ieder geval naar billijkheid moeten wor den geregeld. Bovendien kan ik hieraan nog toevoegen, dat, voor zoover wij thans weten, daar ter plaatse geen werkelijk riool uitkomt, maar men wel afvoer van menagewater heeft, wat natuurlijk even verkeerd kan zijn. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik zou gaarne eenige in lichtingen omtrent deze kwestie ontvangen. De Wethouder doet het voorkomen, alsof het dempen van de sloot geheel en al vreemd is aan den aanleg van de straat, die aan den anderen kant van de sloot wordt gemaakt. Als ik nu goed ben ingelicht ik heb, in kwaliteit van Ingenieur van Rijn land, destijds een bouwer bij mij gehad, die aan den over kant de straat moest maken dan geloof ik toch wel, dat het dempen van die sloot volstrekt niet vreemd is aan den wensch van den bouwondernemer, om in verband met dien straat- aanleg de sloot gedempt te krijgen. Nu heeft de Gezondheids- heidscommissie als haar meening uitgesproken, dat die sloot voor de volksgezondheid schadelijk was, op welk advies de Raad in de vorige vergadering, welke ik niet in de gelegen heid was bij te wonen, besloten heeft, om de demping van die sloot aan de slooteigenaren te gelasten. Is er nu grond voor het vermoeden, dat het advies van de Gezondheidscom missie uitgelokt is door het bovenbedoeld verlangen van den bouwondernemer? Als dit het geval is, dan kan het dempen van de sloot niet losgemaakt worden van het aanleggen van de straat. Nu kan het, zooals de geachte Wethouder zegt, zijn, dat de menschen alleen zullen behoeven te dempen en dat hun geen moeielijkheden in den weg zullen worden gelegd, voor het maken van de straat, maar dat neemt evenwel niet weg, dat zij in de eerste plaats de sloot op eigen kosten moe ten dempen, waaraan zij eigenlijk volstrekt geen behoefte hebben. Bovendien zullen zij wanneer zij eenmaal de sloot gedempt hebben, waardoor een geheel onbestraat terrein ont staat, dan van zelf wel genoodzaakt zijn kosten te maken tot bestrating. De bewoners van de Witte Rozenlaan, die volgens dit raadsbesluit tot demping van de sloot moeten overgaan, zullen daardoor tot onbillijke kosten worden gebracht. Om die reden meen ik, dat eenige tegemoetkoming moet worden gegeven, tenzij de Raad op het genomen besluit mocht terug komen. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb mij tot u gewend met de vraag of het juist was, dat aan het besluit, dat in de vorige Raadszitting is genomen, nog geen uitvoering was gegeven. Dit adres geeft ook reeds het antwoord, dat men nog geen uitvoering aan dit raadsbesluit heeft gegeven. Dat verheugt mij, want nu zou de uitvoering van dit besluit kunnen wor den opgeschort. Immers, na hetgeen ik heb vernomen van een der adressanten, alsmede nadat ik gehoord heb hetgeen de geachte Wethouder hier heeft mededeeld, ben ik van meening, dat de Raad nog niet voldoende op de hoogte van den toestand was, toen hij het besluit nam, dat thans zoo onaangenaam voor de eigenaren blijkt te zijn, een besluit, dat bovendien niet geheel en al van onbillijkheid is vrij te plei ten, indien althans juist is wat mij te dien aanzien werd medegedeeld. Ik heb hier voor mij liggen het Ingekomen Stuk no. 37 van dit jaar, waarin ik een alinea vind, welke luidt: »dat de vuile stoffen, door de faecaliënloozing van de langs de voormalige Witte Rozenlaan gebouwde perceelen in de sloot aangevoerd, daarin bezinken," waardoor de sloot dan in hooge mate zou vervuilen. Dat is aan den Raad medegedeeld, en op grond daarvan zal menig Raadslid wel zijn stem voor het besluit hebben uitgebracht. Nu hooren wij van den Wethou der, dat na de inlichtingen, die Burgemeester en Wethouders daaromtrent na dien tijd hebben gekregen, geen faecaliën in die sloot uitloozen, doch alleen menagewater. Indien dit het geval is, dan zou het mij toch wel willen voorkomen, dat onjuist is geweest een der motieven, die den Raad den vori- gen keer tot het nemen van dit besluit hebben geleid. Nu nog geen uitvoering aan het besluit is gegeven, is er dus alle reden om de uitvoering op te schorten en een behoorlijk onderzoek in te stellen, ook naar aanleiding van de zooge naamde vaarrechten. Door een stuk van den Archivaris is gebleken, dat zij niet bestaan, maar zoo ik vernomen heb is dit toch wel onderhevig aan eenigen twijfel. De personen, die de tuinen hebben gekocht, zouden tevens bij die gelegenheid het recht van varen in de sloot hebben gekregen. Ik heb de zaak niet nader onderzocht, omdat het als lid van den Raad niet op mijn weg lag, dieper op de zaak in te gaan. Ik heb den persoon naar een mijner confrères verwezen, maar ik geloof, dat betwijfeld mag worden, of indien de Archivaris het onderzoek, dat tot nu toe een negatief resultaat heeft gehad, op een andere wijze had ingesteld, hetzelfde resultaat zou hebben gehad. M. d. V. Die twee overwegingen leiden mij er toe, om de vraag te stellen, of het, naar aanleiding van dit adres, mis schien niet gewenscht is ik wil toegeven, dat dit adres niet dadelijk behoeft te worden ingewilligd de uitvoering van het genomen raadsbesluit op te schorten en Burgemeester en Wethouders te verzoeken een onderzoek ter zake in te stellen. De heer van Gruting. M. d. V. In antwoord op hetgeen de heer Hoogenboom heeft gezegd kan ik mededeelen, dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2