29 Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot vaststelling van de navolgende verordening over te gaan. VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 15 Februari 1906, (Gem. Blad n°. 5), regelende het geneeskundig toezicht op de openbare en bijzondere scholen en den werkkring van den schoolarts. Artikel 1. In artikel 1, 2e lid, wordt in plaats van »twee" gelezen: »drie". Art. 2. Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 17 als overgangs bepaling aan de verordening toegevoegd, luidende: »fn afwijking van het in artikel 2, le lid bepaalde, treedt de 3e schoolarts voor de eerste maal af op 1 April '1915." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 67. Leiden, 28 Februari 1913. Bij raadsbesluit van 19 September 1907 (Ingek. Stukken No. 263) werd het perceel Vrouwenkerksteeg no. 11 voorden tijd van 5 jaren, ingaande 1 Februari 1908 en derhalve ein digende den laatsten Januari 1913 verhuurd aan M. S. van Gelderen voor 78 per jaar. Aangezien de huur door van Gelderen niet tijdig is opge zegd, is hij ingevolge de voorwaarden van verhuring weder voor één jaar gebonden. Intusschen heeft hij, zij het ook na het verstrijken van den bepaalden termijn, tot ons College het verzoek gericht het perceel wederom voor 5 jaren te huren, doch tegen een huur prijs van slechts f 65 per jaar. Met de Commissie van Fabricage komt het ons voor, dat voor inwilliging van dit verzoek met het oog op den minder goeden toestand, waarin het pand, zooals in de stukken te lezen is, verkeert, wel termen aanwezig zijn en dat in het onderhavige geval de te late indiening van het verzoek niet te zwaar behoeft te wegen, indien slechts in het huurcontract eene bepaling worde opgenomen, dat alle kosten van onder houd, van welken aard ook, gedurende den huurtijd aan het perceel te maken, voor rekening van den huurder komen. Van Gelderen heeft verklaard met eene dergelijke aan vulling der voorwaarden genoegen te nemen. Wij geven U derhalve in overweging het perceel Vrouwen- kerksteeg no. 10 wederom voor den tijd van 5 jaren, ingaande 1 Februari 1913, te verhuren aan M. S. van Gelderen alhier tegen een huurprijs van 65.— 's jaars en verder onder de bestaande, doch in bovengemelden zin gewijzigde, voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 68. Leiden, 3 Maart 1913. Bij besluit van Uwe Vergadering van den 6en Juni 1912 werd ons College gemachtigd tot H. M. de Koningin een verzoek te richten, om de vergunning tot het verplegen van 12 mannelijke en 12 vrouwelijke patiënten in de houten hulppaviljoens op »Endegeest" te willen verlengen tot den 31en December 1913. Op dien datum toch, zoo meende destijds de Commissie van Beheer, zou de bovenverdieping van het kasteel voor de opname van patiënten gereed zijn gekomen en zouden daar ten minste de 12 mannelijke patiënten uit de hulppavil joens plaatsing hebben kunnen vinden. Blijkbaar dacht echter de Minister van Binnenlandsche Zaken over den vermoedelijken duur der verbouwing van het kasteel anders althans bij Kon. Besluit van 16 Juli 1912 (Stbl. N°. 259) werd slechts tot en met 30 April a. s. de gevraagde vergunning verleend. Toch zullen op dat tijdstip naar de Commissie van Beheer ons meedeelt de hulppaviljoens nog niet kunnen worden gemist. Integendeel de verpleging heeft zich in den loop der jaren zoodanig bij de aanwezigheid dier paviljoens aangepast, dat men, zonder daarvoor iets anders in de plaats te krijgen, zeer noode deze afzonderlijke gebouwtjes in het vervolg zou missen. In die paviljoens toch worden verpleegd de hulpbehoevende ouden van dagen, die in grooten getale naar »Endegeest" wor den overgebracht. Zij vormen de zoogenaamde «Sieche-Abthei- lungen", die in sommige Duitsche gestichten en ook elders in het buitenland reeds lang bekend zijn en die sedert eenige jaren ook in ons land voorkomen, o. a. in het gesticht »Bloe- mendaal" van de Vereeniging tot Christelijke verzorging van krankzinnigen. Voor deze oude lieden is eene afgezonderde verpleging uitermate gewenscht Zij hebben behoefte aan eene rustige omgeving en worden, wanneer zij in gemeenschap met de patiënten der andere paviljoens worden verpleegd, aldaar vaak het slachtoffer van het luidruchtig en somtijds onzacht optreden hunner jongere en sterkere lotgenooten. Een afzonderlijk paviljoen zou voor deze lijders, nu de hou ten hulppaviljoens op den duur tengevolge der daartegen van wege het Staatstoezicht gemaakte bezwaren, toch niet voor de verpleging zullen kunnen behouden blijven, in eene be hoefte voorzien. Geen wonder dus dat de Commissie van Be heer op maatregelen heeft gezonnen, om de aanwezigheid der hulppaviljoens in meer blij venden vorm ook in de toekomst te bestendigen, door de stichting van een nieuw steenen paviljoen, uitsluitend voor deze ouden van dagen, in over weging te nemen. De desbetreffende plannen bevinden zich naar de Com missie in haai' in de Leeskamer ter visie liggend rapport, waarheen wij kortheidshalve verwijzen, ons bericht in het laatste stadium van voorbereiding. Reeds deze maand zoo schrijft zij ons hoopt zij de definitieve gegevens voor een voordracht aan Uwe Vergadering ons te verschaffen: binnen korten tijd dus komen wij op deze aangelegenheid naar wij willen hopen weder terug. Thans echter zal reeds ten opzichte van de hulppaviljoens eene beslissing moeten worden genomen, wil de Commissie niet in moeilijkheden komen, indien eventueel in een Uwer eerstvolgende vergaderingen ten aanzien van het nieuwe paviljoen gunstig mocht worden beslist. Immers, wanneer alsdan tot den bouw van een nieuw paviljoen, zooals de Commissie van Beheer zich dat voor stelt, mocht worden besloten, dan wordt daarmede het behoud der hulppaviljoens tot op het tijdstip, dat dit nieuwe pavil joen gereed zal zijn, tevens in hooge mate gewenscht. Eene onderbreking toch van de rustige en afgezonderde wijze van verpleging na 30 April a.s„ als wanneer de hulppaviljoens zonder verdere verlenging zullen moeten worden ontruimd, zou naar het oordeel van den Geneesheer-Directeur op de hulpbehoevende verpleegden van zeer nadeeligen invloed kun nen zijn. Niet gaarne zou hij deze oude lieden aan eene verandering van omgeving blootstellen, vooral niet, waar die verandering wellicht toch weer van tijdelijken aard zou zijn en na een paar jaar wederom zou worden gevolgd door afzon derlijke verpleging in het nieuw te bouwen paviljoen. Tegen dit telkens verwisselen zouden vermoedelijk vele dezer patiën ten niet bestand blijken te zijn. Doch bovendien zou de Geneesheer-Directeur en met hem de Commissie niet weten, waar op 30 April a.s. 12 van de 24 patiënten uit de hulppaviljoens onder te brengen. Wel zullen toch de 12 mannen in de bovenverdieping van het kasteel alsdan een plaats kunnen vinden, doch de 12 vrouwen uit de hulppaviljoens, voor welke in het overvolle gesticht geen enkele plaats meer is te vinden, zouden op dien datum moeten worden weggezonden. Om al deze redenen wordt eene hernieuwde verlenging van den termijn voor het gebruik der hulppaviljoens bijna een noodzakelijkheid, en wij hebben dan ook alle hoop, dat wij daarvan de Regeering alsnog zullen kunnen overtuigen. Wat den duur der verlenging betreft, wij meenen met de Commissie van Beheer, na daaromtrent bij den Directeur van Gemeentewerken ingewonnen inlichtingen, dat 31 Decem ber 1914 thans als uiterste datum zou moeten worden gesteld. Immers voor den bouw, met inbegrip van de daaraan voor afgaande berekeningen en bestekswerkzaamheden, zal op een jaar moeten worden gerekend, terwijl een termijn van 8 maanden voor alle inacht te nemen formaliteiten voor en na den bouw, ons niet overdreven voorkomt. Wij zouden Uwe Vergadering dus wel willen verzoeken ons tot het indie nen van een request, als boven wordt bedoeld, aan H, M. de Koningin andermaal te machtigen. Evenwel zouden wij U ook het volgende nog in overweging willen geven. Wanneer nu toch om eene wijziging van het Kon. Besl. van 16 Juli 1912 zal worden gevraagd, wordt tevens een tweede verandering daarin door de Commissie van Beheer raadzaam geacht. Oorspronkelijk werd bij Kon. Besl. van 12 Nov. 1904 (Stbl. No. 241) de verpleging in de hulppaviljoens toegestaan van uitsluitend 24 vrouwen, terwijl eerst bij Kon. Besl. van 10 September 1910 (Stbl. No. 280) daarin wijziging kwam en in het eene paviljoen 12 mannen, in het andere 12 vrouwen mochten worden ondergebracht. Nu doet zich in den laatsten tijd het verschijnsel voor, dat terwijl het aantal mannelijke patiënten in onze inrich ting stationnair blijft, het accres aan vrouwelijke verpleegden bij voortduring toeneemt. Reeds herhaaldelijk moesten aanvragen, om opneming van vrouwelijke patiënten, wegens plaatsgebrek worden geweigerd en zoodoende behoeft het wel geen betoog, dat terugkeer tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 3