28 aftreding is, zoo zou het ons aangenaam zijn indien uw college aan den gemeenteraad een voorstel wilde doen ten einde in de vacature te voorzien. Wij voegen hierbij dat wij op het behoud van den Heer Timp als bestuurslid veel prijs stellen Het Bestuur J. A. van Hamel, le voorzitter. van Waveren, le secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 64. Leiden, 27 Februari 1913. Naar de Directeur van het Openbaar Slachthuis ons, in zijn in de Leeskamer ter inzage liggend rapport, mededeelt is de kleine staande reserve-stoommachine, dienende als reserve drijfkracht voor de electrische lichtinstallatie van het Slacht huis, sedert de aansluiting aan de Electriciteitsfabriek, over bodig geworden. En komt binnenkort de uitbreiding van de ijsfabriek tot stand, dan wordt een groote electro-motor ge plaatst om als reservedrijfkracht voor de geheele machinale installatie dienst te doen en is er geen enkele reden meer om de bovenbedoelde reserve-stoommachine nog langer te behouden. Overeenkomstig het voorstel van den Directeur geven wij U derhalve, na ingewonnen advies van de Commissie voor het Openbaar Slachthuis, in overweging ons te machtigen tot den verkoop van de bedoelde stoommachine over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden. N°. 65. Leiden, 28 Februari 1913. Met de door Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit in nevensgaand schrijven aangegeven wijziging van artikel 6 van het bij de overeenkomst betref fende de levering van electriciteit in de gemeente Zoeterwoude behoorende reglement kan ons College zich volkomen ver eenigen. Het bedrag aan stroomkosten, waarboven de maxi mum-reductie van kracht wordt, is toch in het afgeloopen jaar meer dan voldoende overschreden, zoodat afschaffing der reducties, gepaard gaande met eene vermindering van den prijs per eenheid, ons op de aangevoerde gronden alleszins rationeel voorkomt. Wij geven U mitsdien in overweging wijziging van artikel 6 van het genoemde reglement in den door Commissarissen aangegeven zin goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 13 Februari 1913. Bij dezen hebben wij de eer het volgende onder Uwe aan dacht te brengen. In de raadszitting van 23 Maart 1911 werd de overeenkomst betreffende de levering van electrischen stroom in de gemeente Zoeterwoude door de Leidsche Electriciteitsfabriek goedgekeurd. Bij raadsbesluit van 20 April d. a. v. onderging deze overeen komst een kleine wijziging. Aan deze overeenkomst is een reglement gehecht bevattende de regelen, zooals die bij aansluiting aan de electriciteits fabriek binnen Leiden gelden, voor zoover daarvan in de overeenkomst en het reglement niet uitdrukkelijk wordt afge weken. In het reglement zijn de prijzen, die voor den elec trischen stroom worden betaald, vastgesteld en wel in dier voege, dat per eenheid 35, 30 en 25 cents in rekening wordt gebracht met reducties van 10 tot 30 procent, afhankelijk van de bedragen, die in de verschillende wijken voor stroom worden betaald. Het is gebleken, dat het stroomverbruik in de gemeente Zoeterwoude in 1912 zooveel heeft bedragen, dat de maximum reductie als bedoeld in art. 6 der overeenkomst, ten volle is bereikt, daarbij is het verbruik toenemende en is het hoogst onwaarschijnlijk, dat het ooit zooveel zal afnemen, dat niet de hoogste reductie zal kunnen worden gegeven. Het systeem van het berekenen van een hoogen prijs per eenheid, waarop belangrijke reducties worden gegeven, heeft echter in de praktijk een nadeel, daar ieder den bruto-prijs per eenheid in het hoofd heeft en van dien prijs spreekt. Als gevolg daarvan blijven de afnemers zuinig ook daar, waar ze gaarne meer licht zouden wenschen en ontstaat weifeling bij degenen, die zich, als ze den juisten prijs kenden, zeker zouden aansluiten. In verband hiermede hebben wij de eer U te verzoeken aan den Gemeenteraad een wijziging van art. 6 van het reglement voor de levering van electriciteit in Zoeterwoude over te leggen. Indien de Raad zich met het gewijzigde art. 6 kan veree nigen, zullen prijzen van 25, 20 en 15 cents in rekening worden gebracht en zullen de reducties komen te vervallen. Daardoor wordt de administratie eenvoudiger. Bij de voorgestelde wijziging is tevens rekening gehouden met de vermindering der meterhuren, zooals die voor Leiden is goedgekeurd bij raadsbesluit van 5 December 1912. Het thans geldende art. 6 van het reglement, waarnaast de voorgestelde wijzigingen zijn aangegeven, gaat als bijlage hierbij. Burgemeester en Wethouders van Zoeterwoude gaan met de voorgestelde wijzigingen accoord. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, N. C. de Gijselaar, Voorzitter. P. J. M. Aalberse. J. Korevaar. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 66. Leiden, 28 Februari 1913. Bij de invoering van het geneeskundig toezicht op de open bare en bijzondere scholen hier ter stede op 1 Juli 1906 werd dit toezicht, ingevolge art. 1, 2e lid der verordening van 15 Februari 1906 (Gem. Blad No. 5), opgedragen aan twee schoolartsen. In den beginne strekte het toezicht zich uit over een 18-tal scholen, te weten 14 openbare lagere scholen, 2 openbare herhalingsscholen en 2 bijzondere R. K. scholen. Dit aantal is geleidelijk vermeerderd, doordat in 1907 de openbare school aan den Zuidsingel, in 1911 de openbare school aan de Medusastraat en de R. K. Meisjesschool aan de van der Werfstiaat en in 1912 de R. K. Jongensschool aan het Rapenburg en de R. K. Meisjesschool in het gesticht »de Voorzienigheid", ook onder geneeskundig toezicht kwamen te staan en bedraagt derhalve op het oogenblik 23, Verder zal nog dezer dagen het toezicht worden uitgebreid over de bijzondere scholen aan de Hooigracht, den Heerensingel en de Hooglandsche Kerk- gracht, uitgaande van de vereeriiging tot oprichting en in standhouding van scholen voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs op gereformeerden grondslag, terwijl wij alle reden hebben om aan te nemen, dat ten slotte ook de besturen der vier overblijvende bijzondere scholen aan het Noordeinde, de Pasteurstraat, de Middelstegracht en de Pieterskerkgracht binnenkort het verzoek tot ons zullen richten, hunne scholen eveneens aan het gemeentelijk geneeskundig schooltoezicht te mogen aansluiten. Weldra zal dus het aantal scholen, waarove'r het toezicht zich uitstrekt, het cijfer 30 hebben bereikt. Het zal U wel niet verwonderen, dat het onder deze omstan digheden voor de beide schoolartsen vrijwel onmogelijk wordt zich naast hunne gewone praktijk met het schooltoezicht te blijven belasten en dat zij daarom eenige maanden geleden het verzoek tot ons hebben gericht de aanstelling van een 3en schoolarts te bevorderen, aangezien zij zich bezwaard gevoelden de werkzaamheden, uit het geneeskundig toezicht op de scholen voortvloeiende, naast hunne gewone praktijk op zich te blijven nemen, in het bijzonder tijdens het heerschen van besmette lijke ziekten of het voorkomen van sporadische gevallen daarvan. Ofschoon wij reeds toen, overeenkomstig het advies van het College van Stadsgeneesheeren de noodzakelijkheid van de aanstelling van een 3en schoolarts inzagen, en wij een voorstel in dien geest dan ook in de Memorie van Antwoord betreffende de begrooting voor 1913 onder volgn. 157 in uitzicht stelden, meenden wij aanvankelijk het aanhangig maken daarvan een korten tijd te moeten opschorten, teneinde uw medelid den heer van der Eist in de gelegenheid te stellen tevoren zijn aangekondigd voorstel tot reorganisatie van het instituut der schoolartsen in te dienen. Nu echter het aantal scholen, waarop het toezicht wordt uitgeoefend, binnen enkele dagen andermaal, zooals wij reeds zeiden, met een drietal zal worden vermeerderd, achten wij ons niet langer gerechtigd het voorstel tot aanstelling van een 3en schoolarts achterwege te laten. De werkzaamheden der schoolartsen zijn toch reeds zoodanig vermeerderd, dat een hunner ons heeft bericht zijne verlos kundige praktijk te hebben moeten staken, om stoornis in den geregelden gang van het geneeskundig toezicht te voor komen. Bovendien behoeft de uitbreiding van het aantal school artsen ook in geen enkel opzicht aan eene eventueele aan neming van een voorstel tot reorganisatie van het genees kundig toezicht op de scholen in den weg te staan, indien slechts bepaald wordt, dat de nieuw te benoemen schoolarts tegelijk met zijne beide collega's, d. i. dus op 1 April 1915, zal aftreden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2