DONDERDAG 6 FEBRUARI 1913. 19 omgaan, en op een dragelijke wijze een proces-verbaal kan maken. Dat weegt wel op tegen het kennen van een vak, zooals een timmerman en een metselaar. Daarbij komt nog, dat de politieagenten moeten wonen in een buurt, waar zij niet met die menschen in aanraking komen, waarmee zij op straat kennis moeten maken, dikwijls niet tot hun genoegen. Een politieagent kan niet wonen in een buurt met woningen van 1,50 of 1,75, maar moet woningen huren van ƒ2,50 of 2.75. Dat maakt ook het leven van een politieman duurder dan van een gewonen stadswerk man. Daarom meen ik, dat er reden is, om het salarisvraag- stuk weer eens onder de oogen te zien, en over te gaan tot verhooging van de salarissen van de politieagenten. Ik heb een bescheiden voorstel gedaan ik zal er nu niet over spreken waardoor de gemeentefinanciën niet zoo erg getroffen zullen worden, waarschijnlijk met ƒ2000.Daarbij wordt volgens mijn voorstel het verband tusschen de salarissen van het kader en die van het corps niet verbroken, omdat ik de inspecteurs er ook bij heb genoemd. De heer Pera gaat in zijn voorstel verder. Burgemeester en Wethouders hebben in hun praeadvies en daar mogen wij ook wel op letten gewezen op den belastingdruk, maar moet daar alleen bij dergelijke kleine beambten en ambtenaren den nadruk op gelegd worden? Wij hebben in den laatsten tijd meerdere verhoogingen toegestaan, verhoogingen aan ambtenaren van hoogeren rang, maar toen heb ik dat bezwaar heelemaal niet gehoord. Om al deze redenen geloof ik, dat er voor ons aanleiding is, om tot verhooging over te gaan in den geest, zooals ik dat in mijn voorstel heb belichaamd. De heer Pera. M. d. V. Een enkel woord wil ik omtrent deze kwestie in het midden brengen, al zal dat voor een groot deel een herhaling zijn van hetgeen ik in de zitting van October 1910 gesproken heb, toen deze zelfde zaak behandeld is. Naar mijn oordeel is het standpunt, dat Burgemeester en Wethouders bij het uitbrengen van dit praeadvies hebben ingenomen, niet geheel juist Ik moet althans verklaren, dat mijn standpunt ten opzichte van deze zaak een ander is. Voor mij is het niet de vraag, welke verhoogingen in den laatsten tijd reeds zijn verkregen door de politieagenten; ook niet, welke salarissen in andere plaatsen betaald worden, maar wel: wordt de betrekking van agent van politie voldoende betaald in verband met de positie, die een agent in onze samenleving inneemt? Ik moet dan erkennen, dat de agent van politie, die mede tot de Overheid behoort, in mijn oogen een zeer belangrijke taak heeft te vervullen, terwijl zijn leven en optreden van groote beteekenis is. Iets dergelijks is ook al uitgekomen bij de behandeling van de zaak in October 1910, toen door u, Mijnheer de Voorzitter, gezegd is, dat van over uren bij den politieagent nimmer mag of kan sprake zijn, hetgeen ik geheel met u eens was. Toen is ook in het debat gebracht het feit van de groote verantwoordelijkheid van den politieagent. Daarbij zijn de tijden er naar, dat het voor den gewonen politieagent niet gemakkelijker wordt; integendeel, de geest van verzet en oppositie ja zelfs van revolutie maken het leven van den politieagent niet weinig moeilijker, terwijl de gevaren, waaraan de politieagent bloot staat, zeer zeker vermeerderen. Het een en ander in aanmerking genomen en ik wijs nog eens op de groote verantwoordelijkheid, die een politie agent in de maatschappelijke samenleving heeft pleit er voor, dat de belooning voor die betrekking hooger dient te zijn dan in het algemeen in Nederland het geval is. Nu wil ik niet ingaan op de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders ons hebben duidelijk gemaakt, tot welk bedrag het salaris van een politieagent wel kan stijgen. Waar het op de manier moest gebeuren, zooals hier geschied is, is daar door duidelijk uitgesproken, dat het met het salaris van den politieagent niet geheel en al in orde is. Wanneer er dingen bijgehaald moeten worden, die absoluut tot de zaak niets afdoen en die er niet bij hooren, dan blijkt daar toch wel uit, dat men gevoelt, dat hier toch nog wel wat meer gegeven mag worden als thans het geval is. Het argument van het praeadvies, dat men genoeg sollicitanten heeft, weegt niet zwaar, want dat is overal het geval, waar geen bepaalde voorwaarden gesteld worden en waarbij niet naar afgelegde examens ge vraagd wordt. In onzen tijd is het aantal sollicitanten dan voor allerlei betrekkingen steeds verbazend groot. Een bewijs, dat het er niet in alles zoo rooskleurig uitziet in onze samen leving; anders toch, zouden er voor een eenvoudige positie niet telkens een leger van liefhebbers op komen dagen, zooals thans het geval is, die er naar snakken een broodwinning te vinden. De opmerking van Burgemeester en Wethouders, dat agenten, wanneer zij in hun vroegere positie waren ge bleven, dan wellicht minder zouden gehad hebben, had ik liever niet gelezen. In mijn oog streeft iedereen, die solliciteert naar de positie van politieagent, naar een werkkring, die in beteekenis en waarde verre staat boven de omgeving, waaruit deze lieden gewoonlijk voortkomen. Met het aanvaarden van dit ambt nemen zij een werk op zich van het grootste gewicht, en geen ambacht noch beroep is er in mijn oog aan te wijzen, dat daarbij ook maar in de verte is te vergelijken. De critiek, waaraan de agenten blootstaan, is van dien aard, dat wanneer zij met eere, ten aanschouwe van de burgerij, die plaats innemen, dat het dan degelijke menschen moeten zijn, met uitnemende bekwaamheden. Ook is gezegd, dat zij reeds na BO-jarigen diensttijd vol pensioen kunnen krijgen, maar ik wil wel zeggeD, dat wanneer ik indertijd tot het maken van die bepaling heb meegewerkt, dat ik het gedaan heb, in de eerste plaats ter wille van de samenleving, om gezonde en frissche mannen te behouden in dezen dienst, en niet uit liefde voor de politieagenten. In de latere circulaire van de politieagenten wordt er Burgemeester en Wethouders een verwijt van gemaakt, dat zij er op gewezen hebben, dat de agenten vrijheid hebben van reizen met spoor, tram of boot, De politie laat het voorkomen alsof er in het bezit van die gunsten iets minder eervols zou gelegen zijn. Ik kan het ook niet goedkeuren, dat die voordeelen in dit verband genoemd zijn, maar ik kom er tegen op, dat de vermelding er van een beleediging zou zijn. Toen ik een bezoek van hen heb gehad, heb ik dat ook ronduit gezegd en uitgesproken, dat ik het juist als een eer voor hen beschouwde, dat de maatschappijen daardoor als het ware te kennen geven, de waarde, die de politieagten hebben voor de maatschappij. Geen schande dus, maar wel een eer. Ook is opgemerkt, dat de dienst van de agenten verlicht is en dat zij gemiddeld een dag per week vrij hebben. Daaraan ligt weer de gedachte ten grondslag, dat een politieagent iemand is, die altijd moet klaar staan, dag en nacht, zeven dagen van de week. Dat ook zij behoefte hebben aan een rustdag in de zeven dagen, schijnt nog altijd slecht tot het bewustzijn te kunnen doordringen; dat zij die hebben ontvangen, waardeer ik ten zeerste, maar dan meen ik toch te mogen constateeren, dat zij iets gekregen hebben, waarop ieder gewoon mensch recht heeft. Het een en ander brengt mij er toe, en ik heb dat altijd gedaan, om te trachten den politieagenten wat meer inkomen te verschaffen, dan zij tot nu toe hebben, opdat de achting, die hun moet worden toegedragen, ook door een beter inkomen te verschaffen, zal worden erkend. Dat inkomen laat naar mijn oordeel te wenschen over. Met de erkenning van het gewicht van de betrekking moet noodwendig samengaan een hoogere bezoldiging. Zou er sprake van zijn, dat daardoor de belastingdruk moet worden verhoogd, dan zou dat in dit geval voor mij geen bezwaar zijn, omdat ik meen, dat de gemeente aan dergelijke ambtenaren een bezoldiging heeft toe te kennen, die eenigszins overeenstemt met de waarde en de beteekenis, die zij in de samenleving hebben. De heer Vergouwen. M. de V. Ik sluit mij aan bij de sprekers, die Burgemeester en Wethouders dank betuigd hebben voor het uitbrengen van het praeadvies. Ook ik heb indertijd er toe meegewerkt, om het adres ter fine van praeadvies aan Burgemeester en Wethouders te zenden, en ik moet zeggen, dat ik er geen spijt van heb, omdat uit het praeadvies, dat thans voor ons ligt, blijkt en dat mag dan ook wel gecon stateerd worden dat de positie van den politieagent in Leiden niet ongunstig afsteekt bij die van andere gemeenten. En dat was toch, als ik mij goed herinner, het punt in kwestie. Er wordt toch door Burgemeester en Wethouders in hun prae advies voldoende aangetoond, dat het salaris van de politie agenten gunstig afsteekt bij dat van andere gemeenten van gelijken omvang, of daarmede gelijk is. Wanneer wij nu de positie bekijken op het praeadvies zelf ga ik niet in, omdat de vorige sprekers, dat reeds gedaan hebben en ik niet in herhalingen wil vervallen dan zijn er dingen, die mij gunstig en andere dingen, die mij ongunstig stemmen. Er zijn men schen, die met een salaris als hier gegeven wordt, kunnen toekomen en anderen, die met een dergelijk salaris niet kunnen toekomen. Het hangt af van de kringen, waaruit die menschen voortkomen en welke eischen zij stellen. Wij hebben van den heer Pera gehoord, dat hij aan de politieagenten heel andere eischen stelt, dan over het algemeen op het oogenblik aan hen gesteld wordt. Ik ben het met den heer Pera volkomen eens, dat aan de politieagenten veel hoogere eischen gesteld moeten worden, als op het oogenblik het geval is en dat derhalve de politieagenten ook hooger bezoldigd moeten worden als thans over het algemeen geschiedt; niet alleen in Leiden, maar ook daarbuiten. Gebeurt dit, dan krijgen wij een heel ander slag politieagenten, uit andere kringen en uit een andere omgeving voortgekomen, die zich een zekere mate van ont wikkeling hebben eigen gemaakt en die in de gelegenheid zijn, zich verder zelf te ontwikkelen. Krijgen wij dan een ander slag politieagenten, dan krijgen wij ook een andere organisatie en derhalve een andere salarisregeling, omdat wij dan een geheel anderen toestand krijgen. Nu worden zoo sue-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 9