16 DONDERDAG 6 FEBRUARI 1913. c.) tenzij met schriftelijke vergunning van den Burgemeester op den openbaren weg muziek te maken of liedjes te zingen. Zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van het bepaalde in het eerste lid, litt. b van dit artikel dit vereischt, zijn de dienaren der gemeentepolitie bevoegd de woningen der inge zetenen, huns ondanks binnen te treden, met inachtneming van de bepalingen der Wet van 31 Augustus 1853 (Staats blad No. 83). De uitvoering van dezen last mag te allen tijde plaats hebben." Het verschil tusschen deze redactie en degene, die wij eerst voorstelden, is, dat het liedjeszingen en het muziek maken nu alleen verboden is op den openbaren weg en niet meer aan den openbaren weg, omdat dat aan verschillende ingezetenen misschien te veel last zou geven, daar men dan te veel van de discretionnaire macht van de politie af zou hangen. Het geven van vertooningen en het houden van toespraken wil de Commissie voor de Strafverordeningen ook aan den openbaren weg verboden zien. De reden, dat de Commissie voor de Strafverordeningen deze bepaling voorstelt, is, dat men eenigen tijd geleden op de Breestraat ik meen bij den heer Choufour met een kamerbioscoop een vertooning gegeven heeft, waarbij de beel den tegen het winkelraam geprojecteerd werden. Daardoor was dus de vertooning ook vanaf de straat te zien, zoodat vele voorbijgangers bleven staan en er een ophooping van menschen ontstond, die gevaar opleverde met het oog op de tram. In zulke gevallen staat de politie machteloos en er moet dan ook tijdig in voorzien worden. Ik geloof niet, dat deze bepaling de ingezetenen eenigszins in hun vrijheid zal belemmeren. Verder is er nog dit verschil tusschen de beide redacties, dat wij het binnentreden van de politie nu alleen vastknoopen aan sub. b van het nieuwe artikel 50, omdat het binnentreden in de woningen slechts voor dit geval noodig is, om de overtreding te constateeren. Wanneer men toch vanaf de straat een voor stelling op het raam ziet, weet men niet, wie die voorstel ling geeft en tegen wien dus proces-verbaal moet worden opgemaakt. Om proces-verbaal op te maken, moet men eerst zijn binnengetreden, vóór men kan zien, wie de overtreder is. Voor de andere strafbaar gestelde feiten is het binnentreden van de politie echter minder noodig. Het is een verordening op de straatpolitie en wij hebben dus zooveel mogelijk bepa lingen te geven, die een waarborg geven voor de orde en de veiligheid op straat, doch wij moeten zoo min mogelijk lastige bepalingen maken. Ook thans stellen wij daarom slechts die bepalingen voor, die noodig zijn. Art. 2 wordt in verband met het voorgaande nu ook eenigs zins anders; daarin moet nu staan: In art. 66 wordt in plaats van »50" gelezen »50, litt. a, b en c.'' Verlangt iemand hierover het woord? De heer van der Elst. Volgt uit uw toelichting, M. d. V., dat art. 72 dan vervallen is? De Voorzitter. Ja, art. 3, luidende: »Aan de verordening wordt het volgend artikel toegevoegd" enzkan nu vervallen. De heer van der Eest. M. d. V. Dan zou ik willen zeggen, dat de geheele zaak mij onnoodig voorkomt, vooral waar uit de toelichting blijkt, dat de aanleiding is geweest, dat zoo vele menschen hebben staan te kijken voor die vertooning. Het komt mij voor, dat het voor een kleine stad als Leiden niet noodig is, dat strafbaar te stellen. Er is altijd wat te zien: soms vliegt er een vliegtuig over de stad of er is een zons verduistering en dan gaat het niet aan, het strafbaar te stellen, als daar een aantal menschen naar staan te kijken. In groote plaatsen vindt men vele reclames met electrisch licht, waar naar tal van menschen staan te kijken, maar niemand denkt er aap, dat strafbaar te stellen. Ik voel niets voor deze be paling en zal dus tegen deze voorgestelde wijziging stemmen. De Voorzitter. U hebt verkeerd begrepen, wat wij bedoeld hebben. Onze bedoeling is, om te verbieden «vertooningen te geven", maar niet, dat er menschen staan te kijken. Onze bepaling is overgenomen uit Amsterdamzoodat daaruit blijkt, dat het in die groote stad ook is verboden, d. w. z. niet absoluut verboden, maar alleen toegestaan met vergun ning van den Burgemeester, evenals hier wordt voorgesteld. En het is wenschelijk, dat dit op die manier verboden wordt, want als men bijv. op de Hoogewoerd thans een vertooning wilde houden, dan zou dat gevaar opleveren en als er dan ongelukken gebeurden, dan zou men terecht kunnen vragen waarom is daar ook met voor gezorgd Er is mij ter oore geko men, dat men gaeende, dat wij dit voorstel zouden gedaan hebben, omdat indertijd bij den heer Hazenberg een 50tal menschen stonden te kijken voor het raam; maar dat is niet juist, want als men, gesteld dat deze bepaling wordt aangenomen, mij in het vervolg vergunning zou vragen voor een dergelijk geval, dan zou ik dit voor zoover ik het thans beoor- len kan gaarne toestaan. In dit geval stond de politie echter machteloos, en zij had het niet kunnen voorkomen, wan neer or ongelukken waren gebeurd. Men moet daarom de macht hebben het te verbieden, maar daar men mag veronder stellen, dat menschen met een gezond verstand de verordening uitvoeren, moet voor speciale gevallen eene vergunning mogelijk zijn; want er zijn vele plaatsen in Leiden, waarvoor ik geen be zwaar zou hebben, mijn toestemming tot eene vertooning te geven. Het is in de praktijk echter gebleken, dat het noodig is, dat het verboden kan worden en wij moeten toch een rege ling maken met het oog op de praktijk. Dit is heelemaal geen theoretisch, maar juist een praktisch geval. De heer van der Elst. M. d. V. Het gevolg zou kunnen zijn, dat een dergelijke vertooning wordt geweigerd en dat is onbillijk. Op zichzelf is er niets tegen, dat iemand derge lijke voorstellingen geeft, terwijl de politie toch kan toezien en er voor zorgen, dat het verkeer niet belemmerd wordt. Er bestaan toch bepalingen, dat de politie, als er een volks verzameling ontstaat, den menschen kan verzoeken en dwingen door te loopen. Dat is een gewone politiemaatregel, üm dat te bereiken behoeven wij toch geen bepaling met verstrek kende gevolgen in het leven te roepen. De Voorzitter. Het zijn geen verstrekkende gevolgen. Op verschillende avonden stonden er, zooals ik reeds zeide, nog kort geleden vele menschen voor het huis van den heer Choufour, zoodat er met het oog op het telkens passeeren van de tram gevaar voor ongelukken bestond. Den menschen, die daar stonden, maak ik er geen verwijt van; als ik er langs was gekomen, zou ik misschien ook even zijn blijven kijken, want ik vind zoo'n vertooning ook wel aardig. Maar nu kan de politie toch die menschen niet met een gummi stok uit elkander gaan drijven! Dat zou toch nog veel erger zijn! Men kan toch beter aldus redeneeren: vertooningen op die plaats leveren gevaar op, ergo, zij móeten verboden worden BovendienU zult toch niet van mij verwachten, dat ik in het vervolg zal zeggen: nu mogen hier nergens meer ver tooningen plaats hebben. Als er immers geen bezwaar tegen zulk een vertooniug bestaat, dan is er ook geen reden, om vergunning te weigeren. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben het volkomen met u eens. Uit ervaring, die ik ook wel eens te Leiden opgedaan heb, weet ik, dat het goed is, dat voor zulke vertooningen vergunning gevraagd wordt. Behalve de vertooning bij den heer Choufour herinner ik me nog iets dergelijks, toen eenige dames met lange haren in een winkel aan de Hoogewoerd tentoongesteld waren. Daar was toen niet door te komen. Ik moest er een paar keer door, doch was genoodzaakt om de Watersteeg door te loopen. De politie die handen vol werk had, moest daar ten laatste met kracht optreden. Het zou niets gehinderd hebben, wanneer de menschen die dames met lange haren niet hadden gezien. Wanneer het eenigszins kan, geloof ik echter, dat het goed is, dat voor dergelijke vertoo ningen vergunning wordt gegeven. Bestaat er evenwel gevaar, dat het verkeer belemmerd zal worden, dan kon die vertooning echter verboden worden. Wat hindert het voor de belang hebbenden, om een verzoek te doen? Men kan het in ieder geval vragen; bestaat er dan geen reden, om te weigeren, dan gebeurt het ook niet. Het algemeen belang moet hier beslissen en als zoo'n vertooning veel last veroorzaken kan, is het beter dat zij niet plaats heeft. De heer Fokker. M. d. V. Een enkel woord zou ik willen zeggen ter verdediging van het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen tegen den aanval, dien de heer van der Elst daartegen gericht heeft. Ik geloof, dat wij het er allen over eens zijn, dat de openbare orde moet worden gehandhaafd. De praktijk heeft bewezen, dat het ontbreken van deze bepaling het onmogelijk maakt, om in gevallen die zich hebben voorgedaan te voorzien. Dat heeft bewezen het geval op de Hoogewoerd door den heer Sijtsma aangehaald en het voorgevallene hier aan de Breestraat, welk laatste aanleiding gegeven heeft tot het doen van dit voorstel. WTan- neer men weet, dat het eenvoudig in het water waaien van een hoed tot een volksverzameling kan aanleiding geven, omdat iedereen daarnaar blijft kijken, dan zal toch in gevallen, waarin werkelijk iéts te zien is bij dames met lange haren of een bioscoop vertooning zeer zeker een volksverzameling ontstaan. Het verkeer duldt dat niet en eischt, dat een volks verzameling tegengegaan wordt. Degene, die een volksver zameling veroorzaakt, moet dan ook gestraft kunnen worden. Tegen de bezwaren van den heer van der Elst bestaat tweeërlei veiligheidsklep. In de eerste plaats zal de Burgemeester, wanneer er geen gevaar voor volksoploopen, die de openbare orde en het verkeer in den weg staan, bestaat, ook de ver gunning niet weigeren. Wanneer er in de tweede plaats kwestie zal zijn, of er wel van «vertooning" sprake is, dan is het de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 6