5 van den algemeenen regel, om bij ondershandsche aanbeste dingen het werk bij technisch gelijkwaardige aanbiedingen te gunnen aan den laagsten inschrijver en wij geven U mits dien met aandrang in overweging het maken der gewapend betonwerken ten behoeve der voor den reinigingsdienst te maken gebouwen, stallen enz. op het terrein der voormalige boomkweekerij op te dragen aan de Koninklijke Rotterdamsche Betonijzer Maatschappij voorheen van Waning en Co te Rot terdam voor ƒ2784. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 13. Leiden, 3 Januari 1913. In overleg met de Commissie van Toezicht op het Middel baar Onderwijs geven wij U in overweging een tweetal wijzi gingen aan te brengen in de verordening van 3 September 1895, voor de Hoogere Burgerschool voor Jongens en in de verordening van 7 Mei 1896 voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. De eerste wijziging heeft betrekking op het aantal rapporten over de vorderingen, de vlijt en het gedrag der leerlingen, dat jaarlijks aan de ouders of voogden moet worden toege zonden. In de artikelen 11 der genoemde verordeningen is dit voor de H. B. S. voor Jongens bepaald op tenminste zes, en voor de H. B. S. voor Meisjes op ten minste vijf, wat de laagste drie en op ten minste drie wat de hoogste twee klassen betreft. Nu echter in Uwe Vergadering van 31 October j. 1. (Ingek. Stukken No. 232) op voorstel van Curatoren van het Gymnasium besloten is voor de leerlingen dier inrichting het aantal rapporten, dat jaarlijks wordt uitgereikt, in plaats van op ten minste vijf, op ten minste vier te bepalen, is er alle aanleiding ook voor de beide Hoogere Burgerscholen het be staande voorschrift in dien geest te wijzigen. De redenen, die tot de vermindering aan het Gymnasium hebben geleid, gelden ook hier, terwijl bovendien eene op beide scholen ge nomen proef met de toezending van slechts 4 rapporten alles zins heeft voldaan. De tweede wijziging, die wij U voorstellen, vereischt eenige meerdere toelichting. Zij betreft artikel 24 der verordening voor de Hoogere Burgerschool voor Jongens en het overeen komstige artikel 23 der verordening voor de Hoogere Burger school voor Meisjes. De redactie van deze artikelen luidt als volgt: »Zij, die verlangen in niet alle vakken de lessen te volgen, kunnen daartoe van Burgemeester en Wethouders, die eerst advies inwinnen van de Commissie van Toezicht, verlof be komen." Omtrent de strekking van deze artikelen bestaat tusschen de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en ons College verschil van gevoelen. De Commissie meent, dat aan de hand van die artikelen in het algemeen aan hen, die als toehoorders tot de lessen in enkele vakken aan de Hoogere Burgerscholen wenschen te worden toegelaten, zonder dat zij tevens als leerlingen in die vakken worden beschouwd, dus aan zoogenaamde passieve toe hoorders, die toelating kan worden geweigerd. Ons College is daarentegen van oordeel, dat bij de bestaande redactie dier artikelen passieve toehoorders alleen dan kunnen worden geweerd, indien gebrek aan plaatsruimte de toelating van een bepaalden toehoorder niet gedoogt of indien rfiocht blijken, dat diens aanwezigheid in de klasse storend werkt op den goeden gang van het onderwijs en dat derhalve uit de artikelen geenszins te lezen is, dat alvorens tot toelating kan worden besloten, uit een examen of op andere wijze moet blijken, dat hij, die de lessen in enkele vakken wenschtbijte wonen, in staat is het onderwijs in die vakken ook als leerling te volgen. In een voorgekomen geval hebben wij dan ook gemeend, in strijd met het advies der Commissie, iemand, die niet vooraf getoond had bet onderwijs in voldoende mate te kun nen volgen, als toehoorder te moeten toelaten, aangezien hem niet op grond van plaatsgebrek of uit vrees voor storing van het onderwijs de toelating kon worden geweigerd. De desbe treffende correspondentie ligt in de Leeskamer ter lezing. Thans stelt de Commissie van Toezicht voor de beide arti kelen in dien zin te wijzigen, dat alleen zij tot het bijwonen der lessen in enkele vakken kunnen worden toegelaten, van wie vooraf door een ingesteld onderzoek gebleken is, dat zij de lessen in die vakken als leerling kunnen volgen. Een examen behoeft dit onderzoek echter naar het oordeel der Commissie niet steeds te zijn, aangezien er gevallen denkbaar zijn, waarin een examen een geheel noodelooze formaliteit zou zijn, b.v. bij volwassenen die ofschoon overigens goed onder legd, zich in een speciaal studievak wat verder willen be kwamen. Passieve toehoorders kunnen echter op deze wijze worden geweerd. Wij meenen U in overweging te moeten geven de door de Commissie voorgestelde wijziging in de beide artikelen aan te brengen. Uit de ingewonnen adviezen toch blijkt, dat de on langs afgetreden Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, Dr. J. Campert, ten zeerste meent te moeten waarschuwen tegen het toelaten van toehoorders, terwijl de tegenwoordige Inspecteur, Dr. G. H. Coops, zich ook volkomen met de door de Commissie voorgestelde wijziging kan vereenigen en ons ten zeerste heeft aanbevolen haar bij Uwe Vergadering aan hangig te maken. Te eer gaan wij hiertoe ook over, omdat er alleen verschil van gevoelen tusschen de Commissie en ons College bestaat over de uitlegging van de bestaande bepalin gen, en wij ons, wat betreft het al dan niet wenschelijke van de toelating van passieve toehoorders, gaarne neerleggen bij de adviezen van de deskundige Commissie en van de geraad pleegde onderwijsautoriteiten. De overige door de Commissie in de verordeningen betref fende het middelbaar onderwijs aanvankelijk voorgestelde wij zigingen zullen in overleg met haar nader onder de oogen worden gezien. Wij geven U derhalve in overweging alsnu over te gaan tot de vaststelling van de beide navolgende verordeningen. A. TERORDENING, houdende wijziging der verordening van 3 September 1895 (Gein. Blad n°. 6), voor de Hoo gere Burgerschool voor Jongens, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Juni 1907 (Gein. Blad n°. 12). Artikel 1. In art. 11 van bovengenoemde verordening wordt in plaats van »zes" gelezen: »vier". Art. 2. Art 24 wordt gelezen als volgt: »Leerlingen voor enkele vakken kunnen, nadat door een ingesteld onderzoek is uitgemaakt of en in welke klasse zij in staat zijn het onderwijs in die vakken te volgen, worden toegelaten. Op de daartoe strekkende aanvragen wordt door Burgemeester en Wethouders beslist, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht". B. VERORDENING, houdende wijziging der verordening van 7 Mei 1896 (Gem. Blad no. 5), voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Juni 1907 (Gem.Blad n°. 13). Artikel 1. Art. 11 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt »Zij zendt, in samenwerking met de leeraressen en leeraars, ten minste vier malen in het jaar het oordeel van dezen aan ouders of voogden, over het gedrag, de vlijt en de vorderingen der leerlingen in ieder vak van studie afzonderlijk." Art. 2. Art. 23 wordt als volgt gelezen: «Leerlingen voor enkele vakken kunnen, nadat door een ingesteld onderzoek is uitgemaakt of en in welke klasse zij in staat zijn het onderwijs in die vakken te volgen, worden toegelaten. Op de daartoe strekkende aanvragen wordt door Burgemeester en Wethouders beslist, na ingewonnen advies van de Commissie van Toezicht". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 14. Leiden, 3 Januari 1913. Ter voorziening in de vacatures van lid der Commissie tot wering van schoolverzuim, welke den 31en Januari a.s. zullen ontstaan tengevolge van de periodieke aftreding van de heeren A. J. Binnendijk, Pb. Rank, J. B. Meijnen, A. van der Meer, G. J. Bik en H. C. van der Heijde, hebben wij de eer U, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 16 November 1900 (Staatsblad No. 200), de vol gende aanbevelingen van twee benoembaren aan te bieden. Wij merken hierbij op, dat de heer Binnendijk ons heeft kennis gegeven, dat hij voor eene eventueele herbenoeming niet meer in aanmerking wenscht te komen. Voor de le categorie (bedoeld bij art. 22 der Leerplichtwet): 1. G. J. BIK en H. J. VAN KERKHOFF. 2. H. PEL en L. A. WERNER. Voor de 2e categorie: Ph. RANK en W. A. KR1EST.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 5