4 van het perceel zal moeten uitgeven, kunnen worden bepaald op 10.'sjaars, welk bedrag ook door de Padvindersver- eeniging voor het gebruik van een tweetal lokalen in het Caecilia-Gasthuis wordt betaald. Onder mededeeling eindelijk, dat inwilliging van het ver zoek onder de hieronder aangegeven voorwaarden bij het be stuur van het genootschap M. S. G. geen bezwaar ondervindt, geven wij U alsnu, geheel overeenkomstig het advies der Commissie van Fabricage, in overweging aan de Meisjes-Ge zellen vereeniging alhier tot wederopzeggens de bovenverdieping en den tuin van het perceel Pieterskerkgracht no 11 voor hare bijeenkomsten ten gebruike af te staan tegen betaling van een bedrag van ƒ10 per jaar of gedeelte daarvan en verder onder de navolgende voorwaarden: 1°. dat de kosten van verwarming, verlichting en schoon houden voor rekening der vereeniging komen 2°. dat voor verwarming uitsluitend gaskachels worden gebezigd 3°. dat alle veranderingen, die de vereeniging in het perceel wenscht aan te brengen, vooraf aan de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders worden onderworpen en ten laste der vereeniging komen; 4°. dat de bovenverdieping en de tuin niet worden gebruikt op uren, waarop de benedenverdieping bij het genootschap M. S. G. in gebruik is; 5°. dat bij het gebruik van het. perceel steeds een der bestuursleden aanwezig zij, terwijl zoolang de vereeniging nog geen rechtspersoonlijkheid bezit, alle bestuursleden hoofdelijk voor het geheel zich tegenover de gemeente aansprakelijk stellen voor alle beschadiging, wanbetaling of andere tekort komingen; 6°. dat alle ter zake van het gebruik door Burgemeester en Wethouders gegeven of nog te geven voorschriften worden nagekomen 7°. dat alle schade, aan het perceel of de omgeving toege bracht, tengevolge van het in gebruik nemen van het perceel en den tuin, door de vereeniging aan de gemeente worde vergoed 8°. dat deze in gebruikgeving vervalt, wanneer daarvan vóór of op 1 Maart 1913 geen gebruik is gemaakt of aan de gestelde voorwaarden niet wordt voldaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 2en Nov. 1912. Aan EdelAchtbare Heeren Leden van den Gemeenteraad te Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen ondergeteekende voorz.ster (ter Meisjes-Gezellen-vereeniging te Leiden dat de meisjes, leden der vereeniging geregeld des Zaterdag middags onder leiding naar buiten gaan. dat tot bovenbedoelde vereeniging alle meisjes kunnen toe treden van welken rang of stand ook, dat wegens de geringe contributie zij niet in staat is een of ander gebouw of lokaal te huren, dat met het oog op den komenden winter het voor de meisjes wenschelijk zou zijn hierin te voorzien, zij beleefd de vrijheid neemt U Edel Achtb. beleefd te verzoeken aan bovengenoemde vereeniging een of twee der lokalen van het St. Caecilia Gasthuis af te staan tegen nader door U te bepalen voorwaarden. 't Welk doende enz. Namens het bestuur G. Hammes—van Steenis. Leiden, den 19en Nov. 1912. Aan EdelAchtbare Heeren Leden van den Gemeenteraad te Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee kende voorzster der Meisjes-Gezellen-vereeniging te Leiden. dat zij 1 Nov. 1912 een schrijven aan uwen Raad gericht heeft tot verkrijging der beschikking over 1 of 2 lokalen v/h Caecilia Gasthuis dat haar aandacht daarna gevestigd is op het perceel Pie- terskerkgr. No. 11, waarvan het bovengedeelte geheel onge bruikt staat dat de ligging van genoemd perceel verre de voorkeur ver dient voor de meisjes boven het aangevraagde dat het h. i. ook minder wenschelijk is, dat de meisjes- en jongens-padvinders in hetzelfde gebouw hun vereenigings- lokaal hebben. Redenen waarom zij uwen Raad beleefd verzoekt, onder intrekking van haar vorige aanvrage, de beschikking te willen geven over een boven-achterlokaal, benevens tuin en zolder op nader door IJ te bepalen voorwaarden. 't Welk doende enz. Namens het bestuur G. Hammesvan Steenis. N°. 12. Leiden, 2 Januari 1913. Voor het maken dei' gewapend betonwerken ten behoeve der voor den reinigingsdienst te maken gebouwen, stallen enz. op het terrein der voormalige boomkweekerij, zijn dezerzijds aan een vijftal firma's concurreerende aanbiedingen gevraagd. In haar in de Leeskamer ter inzage liggend rapport stelt de Commissie van Fabricage nu voor het werk op te dragen aan de naamlooze vennootschap »Wernink's Betonfabriek" voor ƒ2847.50. Tot ons leedwezen kunnen wij ons met dit voorstel niet vereenigen, aangezien Wernink's Betonfabriek niet de laagste, doch slechts op één na de laagste inschrijfster is en eene gunning aan op één na de laagste inschrijfster ons in casu niet gerechtvaardigd voorkomt. Tot het indienen van ondershandsche aanbiedingen worden toch alleen die firma's uitgenoodigd, van welke men de stellige verwachting heeft, dat zij goed werk zullen leveren. Bij tech nisch gelijkwaardige aanbiedingen dient dan ook aan de goedkoopste firma het werk te worden opgedragen. Afwijking van dezen algemeen geldenden regel ten behoeve van in of nabij de aanbestedende gemeente gevestigde firma's zou voor die gemeente bedenkelijke gevolgen kunnen hebben. De mogelijkheid is toch volstrekt niet uitgesloten, dat de »buitensteedsche" firma's zich voortaan van het inzenden van aanbiedingen zouden onthouden, waardoor alle concurrentie zou worden gedood en de gemfeente tenslotte, zooals men wel zegt, het kind van de rekening zou worden. De argumenten, die de Commissie van Fabricage vóórhaar standpunt aanvoert, kunnen wij ook niet bijzonder krachtig noemen. In de eerste plaats wijst de Commissie op het geringe ver schil tusschen de aanbieding der firma Wernink en die van de goedkoopste firma, de Koninklijke Rotterdamsche Beton ijzer Maatschappij voorheen van Waning en Co. te Rotterdam. Laatstgenoemde firma vraagt ƒ2784, hetgeen dus een verschil van ruim 2% bedraagt. Na het bovenaangevoerde zal het U wel niet verwonderen, dat wij, ook al is dit verschil niet bijzonder groot, hierin geen aanleiding kunnen zien om den algemeen geldenden regel buiten toepassing te laten. Trouwens, de beantwoording van de vraag, wat nu eigen lijk onder „gering verschil" moet worden verstaan, is boven dien hoogst moeilijk, zoo niet onmogelijk. De een noemt gering, wat de ander wel van beteekenis acht. Ook hierom is gunning aan een andere firma dan de laagste zeer bezwaarlijk. Alleen derhalve wanneer de beide aanbiedingen gelijk zijn, is gun ning aan een in de gemeente gevestigde firma mogelijk en geoorloofd. Verder noemt de Commissie als argument, dat bij gunning aan Wernink's Betonfabriek niet alleen een Leidsche leve rancier wordt bevoordeeld, doch ook tal van andere Leidsche ingezetenen, in de eerste plaats de werklieden dier firma, in dat voordeel deelen en indirect ook de gemeente zelve, in- zooverre door deze werkverschaffing aan Leidsche werklieden, niet onwaarschijnlijk het aantal werkloozen zal verminderen en daarmede tevens de uitkeeringen, die het gemeentelijk fonds aan deze arbeiders zou hebben te doen. Daargelaten nu de vraag, of Wernink's Betonfabriek wel een Leidsche firma genoemd kan worden, aangezien zij niet alhier, zooals de Commissie ten onrechte aan het slot van haar rapport vermeldt, doch in de gemeente üegstgeest gevestigd is, gelooven wij, dat het aangevoerde argument ook overigens niet juist is. De Commissie schijnt te meenen, dat een »buitensteedsche" firma al hare werkkrachten, of althans de meeste, medebrengt. Dit is echter bij betonwerken geenszins het geval. Een der gelijke firma brengt .slechts een paar voorlieden bij het werk mede, doch neemt de ongeschoolde krachten, verreweg het meerendeel der werklieden, in den regel in de plaats van uitvoering aan. Geen enkele reden is er, waarom de firma van Waning in dit geval ook niet aldus zal handelen. Doch dan vervalt ook voor het grootste deel het argument, dat bij gunning aan Wernink's Betonfabriek hierin voor de Leidsche werklieden of voor het werkloozenfonds een voordeel gelegen is. Bovendien is het ook volstrekt niet zeker, dat de firma Wernink met Leidsche werklieden net werk zal uit voeren en niet met in haar dienst zijnde werklieden, in de gemeente Oegstgeest woonachtig. De genoemde voorlieden, die echter hoogst gering in aantal zijn, misschien een tweetal, zal een »buitensteedsche" firma natuurlijk medebrengen, doch ook daarvan zullen de Leidsche ingezetenen weer voordeel genieten, wanneer zij, als naar gewoonte, hier in de kost komen en voor een deel hun ver diende loon hier verteren. Niet dus slechts ter vermijding van formeele bezwaren, doch juist met het oog op den goeden naam der gemeente als aan- besteedster en in haar financieel belang en dat harer inge zetenen, komt het ons voor, dat niet mag worden afgeweken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 4