14 Zeer wenschelijk zoude het, volgens dit College, zijn, indien naast de genoemde verplichtingen voor de eigenaars de mogelijkheid werd geschapen, om deze wegen om niet aan de gemeente af te staan, onder betaling van eene billijke vergoeding voor het onderhoud. Om deze reden verzoeken Gedeputeerde Staten andermaal de bedoelde artikelen te her zien, daar zij anders wederom in overweging zouden moeten nemen onze verordening ter vernietiging voor te dragen. En ditmaal zouden Gedep. Staten, naar alle waarschijnlijkheid, meer kans van slagen hebben dan in 1907, omdat sedert eene verordening van de Gemeente Breskens, die met de onze in vele opzichten overeenstemming vertoont, bij Kon. Besluit van 10 Juni 1911 (Staatsblad No. 148) inderdaad zij het op andere dan door Ged. Staten aangevoerde gronden werd vernietigd. In deze omstandigheden meent onze Commissie, dat niet langer bezwaar moet worden gemaakt om aan den wensch van Gedeputeerde Staten te voldoen, waardoor toch het gemeentebelang niet zal worden geschaad. Ook bij de Com missie van Fabricage, wier oordeel wij in deze mochten ver nemen, bestaat tegen onze opvatting in deze geenerlei bezwaar. Immers, ofschoon niet met zooveel woorden in eenige ver ordening vastgelegd, bestaat hier ter stede reeds thans de gewoonte, dat particuliere wegen, welke de eigenaars aan de gemeente willen overdragen, om niet, doch tegen storting van een bedrag in eens, voor het brengen in een behoorlijken toestand, worden overgenomen. Zelf neemt dan de gemeente het verder onderhoud op zich. En waar nu Gedeputeerde Staten in hun meergemeld schrijven van 17 December 1906 naar welk schrijven ook in hunne missive van '25 Juni j.l. nog wordt verwezen verklaard hebben, genoegen te kunnen nemen, met eene redactie als van art. 21 lid 2 der Bouw- en Woningverorde ning van Gouda, bij besluit van den Raad dier gemeente van 21 Juli 1905 vastgesteld, waarbij de overdracht afhan kelijk wordt gesteld van de aanvaarding der door den Raad te stellen voorwaarden, daar zal ook bij de opname van een dergelijke bepaling in de Wegeri- en Lanenverordening de thans reeds gevolgde gedragslijn kunnen worden bestendigd. Inmiddels zou onze Commissie deze Goudsche redactie min der gaarne tot de hare maken. Dat eene verplichting op den eigenaar gelegd, ophoudt wannefer dezelve, door overdracht aan de gemeente, niet langer eigenaar is, spreekt wel van zelf en de redactie in Gouda aan deze bepaling gegeven achten wij weinig navolgenswaard. Wij meenen evenwel, dat met eene wijziging dei'artikelen 4 en 5 en de toevoeging daaraan van een artikel 5a, zooals dit in nevensgaande concept-verordening wordt voorgesteld, volkomen hetzelfde op voor juridische ooren minder stuitende wijze wordt bereikt, zoodat wij vertrouwen, dat het sedert 1906 reeds bestaand meeningsverschil met Gedeputeerde Staten hiermede zal kunnen worden opgelost. Nu eene wijziging der Verordening op Wegen, Lanen, enz. toch in Uwe vergadering aanhangig moest worden gemaakt, hebben wij tevens overwogen of in artikel 1 dier Verorde ning niet duidelijker nog kon worden uitgedrukt, op welke wegen, lanen, enz. deze Verordening van toepassing moet worden verklaard. Nooit heeft bij de ontwerpers van dit artikel en van de wijzi ging daarvan in 1906 eene andere bedoeling voorgezeten, dan om daarin op te nemen die wegen, lanen, enz., welke, na door eigenaars van erven of huizen ten nutte van henzelf of van hunne rechtverkrijgenden te zijn aangelegd, door hen ook voor het publiek werden opengesteld; wegen dus, die niet kunnen geacht worden zij het dan stilzwijgend of uitdrukkelijk de bestemming van openbaren weg te hebben verkregen. Ook op deze wegen diende, zoo oordeelde men, van over heidswege toezicht te worden uitgeoefend, juist om het feit, dat zij voor een ieder openstaan. Waar dus feitelijk geen sprake was van eenige bedoelde toepassing op door aanleg of bestemming openbare wegen, daar werd. toen daartegen door den IJoogen Raad in zijn Arrest van 15 October 1906 (W. v. h. R. No. 8442) bezwaar was gemaakt, deze tot verwarring aanleiding gevende uitdruk king in 1906 geschrapt en met de opneming van de woorden »en met gedoogen van de rechthebbenden voor het publiek verkeer openstaan" het werkelijk karakter dezer wegen naar wij ook nu nog meenen met meerdere juistheid aangeduid. Dat door deze redactie het bezwaar vervallen was, dat tegen de vroegere was aangevoerd, n.l. dat zij, het onderhoud van openbare wegen aan particulieren opdragend, feitelijk eene belastingverordening zou zijn, bleek sedert uit een arrest van 4 April 1910 (W. v. h. R. No». 9016), waarin de Hooge Raad onder meer overwoog: „dat het van gemeentewege bevolen herstel en onderhoud van een straat, die zooals feitelijk vaststaat, met gedoogen van den rechthebbende voor het publiek verkeer openstaat, en dus niet tot publieken dienst bestemd is, niet als arbeid en levering ten behoeve van een gemeentewerk kan worden be schouwd dat hieruit volgt, dat art 239 in verband met de artt. 232 237 der Gemeentewet, ten deze niet toepasselijk zijn, zoodat de toegepaste verordening (i. e. onze Wegen-en Lanenverorde ning) de Koninklijke goedkeuring niet behoefde". Inzooveire zou dus ons artikel 1 geene wijziging behoeven te ondergaan. Inmiddels is echter bij de vervolging van enkele overtreders der verordening in het voorjaar van 1912 gebleken, dat het bewijs van het »met gedoogen openstaan", niet altijd gemak kelijk valt te leveren, en het is daarom, dat wij hebben ge meend andermaal eene verduidelijking van onze bedoeling te moeten beproeven. Wij meenen door verandering der woorden «met gedoogen van" in «zonder verhindering door of vanwege" veel van hetgeen de bewijsvoering moeilijk maakte voor het vervolg uit den weg te kunnen ruimen. Tenslotte achten wij aan het slot van art. 23 de toevoeging van de woorden, »en bevoegd daarvan procesTverbaal op te maken gewenscht om dezelfde redenen, die wij daarvoor in Ingek. St. 1912 No. '241, naar aanleiding van het sedert in Uwe zitting van den 7 November 1912 vastgesteld artikel 91 der Verordening op het Bouwen en Sloopen, hebben uiteengezet. Tevens zou dan de in dit artikel 23 voorkomende opsom ming van opsporingsambtenaren evengoed, doch minder omslachtig kunnen worden omschreven door naast de dienaren der gemeentepolitie te spreken van»de technische ambte naren der gemeentewerken en van het Bouw- en Woning toezicht". Om al deze redenen hebben wij de eer U nevensgaande Concept-verordening ter vaststelling aan te bieden. De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING, houdende wijziging van de Verordening op wegen, lanen, straten enz., en wateringen en slooten, van den 6en Juli 1899 (Gemeenteblad No. 15), laat stelijk gewijzigd bij de Verordening van den 3en Juni 1909 (Gemeenteblad No. 9) Artikel 1. Met intrekking van de in artikel 1 onder a bij verordening van den 6en December 1906 aangebrachte wijziging wordt artikel 1 gelezen als volgt: «Deze verordening is van toepassing op: a) alle wegen, lanen, paden, straten, kaden, pleinen, hofjes, stegen, sloppen of poorten en gangen benevens de daarin ge legen of daartoe behoorende bruggen en andere kunstwerken, voor zoover die bijzonder eigendom zijn, en, zonder verhinde ring door of vanwege rechthebbenden, voor het publiek ver keer open staan b) alle wateringen en slooten, en de riolen ter vervanging daarvan gemaakt, benevens de daartoe behoorende sluizen, duikers, buizen, toegangskokers en dergelijke werken, voor zoover die bijzonder eigendom zijn." Art. '2. In art. 4 eerste lid en in art. 5 vervallen de woorden «en binnen zoodanigen termijn". Art. 3. Tusschen de artikelen 5 en 6 wordt een nieuw artikel in gevoegd, luidende: «Art. 5a. Aan aanzeggingen, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 moet worden voldaan binnen een bij de. aanzegging door Burge meester en Wethouders te bepaleB termijn, voorzoover althans niet voor afloop daarvan overdracht aan de gemeente kosteloos en om niet heeft plaats gehad, overeenkomstig de door den Raad te stellen voorwaarden." Art. 4. Art. 23 wordt aldus gelezen: «Behalve de dienaren der gemeentepolitie zijn de technische ambtenaren der Gemeentewerken en die van het Bouw- en Woningtoezicht belast met het opsporen van overtredingen van de bepalingen dezer verordening en bevoegd daarvan proces-verbaal op te maken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1913 | | pagina 2